Wie haar goed kent, begrijpt dat ze het niet laten kan. Sprekend over de gewoonten en veranderingen in de twintigste eeuw op Curaçao, steekt haar oude passie iedere keer de kop op: kinderen, kinderen en kinderen, zowel op Curaçao als wereldwijd. Gezien het levenswerk van Shon Aura Winkel kan het ook moeilijk anders. Voor velen is ze de moeder van de Stichting Jeugdzorg Curaçao. Eén van de moeders, zal zij daar zelf aan toevoegen. Want Shon Aura vertelt graag over de vele mensen die samen het (vrijwilligers)werk hebben verricht dat uitgemond is in twee crèches (in Punda en Otrobanda), één internaat (Casa Manita), en een speelschooltje en opvang voor kinderen tot 12 jaar (Villa Maria). Toch gaat het daar in dit verhaal niet over. En Shon Aura laat zich geduldig terugvoeren tot het leven in de vroege jaren van de vorige eeuw.
Een terugblik op het leven in de twintigste eeuw? Ach, weet je wat het is? Vaak is het een kwestie van achteraf interpreteren. Want terwijl het leven zich voor je uitrolt sta je er niet bij stil dat bepaalde gewoonten zullen verdwijnen of dat je later misschien anders tegen bepaalde ontwikkelingen aan zult kijken. Over het algemeen kan ik zeggen dat wij een zeer unieke gemeenschap hadden en nog steeds hebben. Een gemeenschap waar mensen van zeer verschillende achtergronden met elkaar een echte samenleving zijn gaan vormen. In mijn eigen leven heb ik die verschillende achtergronden al in gezinsverband ervaren. Mijn moeder was een katholieke Venezolaanse, afkomstig uit Maracaibo. Mijn vader was een protestantse Curaçaoënaar, waarvan voorgaande generaties uit Nederland kwamen. Het waren grote, kinderrijke families met verschillende tradities en gewoonten. Maar de onderlinge verstandhouding is altijd heel prettig en vriendschappelijk geweest.
In de vroege jaren van de twintigste eeuw kwamen wel vaker huwelijken voor tussen mensen van Curaçao, Venezuela en Colombia. Door politieke strubbelingen op het vasteland zochten veel mensen voor korte of langere tijd hun toevlucht hier. Dat leidde soms tot hechte vriendschappen die zich vaak voortzetten nadat de families weer naar Venezuela of Colombia teruggekeerd waren. Ook stuurden welgestelde Venezolaanse ouders hun dochters naar Curaçao, waar ze in een internaat te Habaai onderwezen werden door Spaans- en Frans sprekende nonnen. In de tweede wereldoorlog werd het internaat opgeheven omdat de zusters de verantwoordelijkheid voor de jonge dames in oorlogstijd niet meer aandurfden. Al met al is het gezien deze Latijns Amerikaanse contacten niet vreemd dat ook veel katholieken deel uitmaakten van de bevolkingsgroep die werd aangeduid als de protestantse kring. Bovendien speelde het Spaans, bijvoorbeeld in de correspondentie, een belangrijke rol naast het Nederlands.
Zelf ben ik opgegroeid met het Spaans als moedertaal. Ik leerde het Papiaments van schoolkinderen, van het huispersoneel en in de omgang met de familie van mijn vader, zodat ik het geleidelijk aan ook thuis ging spreken. Het Nederlands leerden wij op school en wie toen tijdens schooltijd een andere taal sprak kreeg een reprimande. Gelukkig maar, want ik zou niet weten hoe ik het Nederlands anders onder de knie had moeten krijgen. Hoewel wij als kind katholiek waren grootgebracht, gingen we naar een openbare school: de jongens naar de Hendrikschool en de meisjes naar de Wilhelminaschool. Vanuit ons ouderlijk huis in Breedestraat Otrobanda, tegenover de Kerk van Santa Ana, liepen wij onder begeleiding van een volwassene te voet naar school. Als kind mochten we beslist niet alleen op straat lopen. De school was van kwart over acht ‘s morgens tot kwart voor drie in de namiddag. Iedere middag kwam de huisjongen, die mijn moeder in dienst had, onze warme maaltijd op school brengen. We spreidden dan een kleedje over de bank uit en zetten alles er netjes op: het eetgerei, het eten, wat fruit en een bekertje water, gewoon een volle maaltijd. In die tijd aten de mensen twee keer per dag warm.
In mijn kinderjaren was het heel normaal dat mensen te voet naar werk of school liepen omdat er eenvoudigweg geen auto’s of bussen waren. Ik kan me de dag nog herinneren dat ik thuis op het balkon stond en voor het eerst van mijn leven een auto langs zag rijden. Dat was een hele belevenis. Voordat de auto ingeburgerd raakte reed er in Punda een tram vanaf de voet van de pontonbrug tot aan de brug van Scharloo en terug. Zelf kregen we pas in 1925 een eigen auto. Daarvóór hadden mijn ouders twee koetsen (‘shèrs’) die door een paard werden getrokken. In de tuin van ons huis was een stal voor het paard, terwijl de koetsier (‘kochero’) in een kamer bij de stal sliep. De kleine, luxe ‘shèrs’ werd bijvoorbeeld gebruikt als mijn moeder boodschappen ging doen. In de grote ‘shèrs’ trokken we in de vakanties met zijn allen de stad uit en de ‘kunuku’ in, om familie in Landhuis Groot Davelaar of Landhuis Zuikertuintje te bezoeken. Heerlijk vonden wij dat! Op de plantages hadden ze een meer eenvoudige koets, de ‘kitoki’, die door een ezel werd voortgetrokken. De meeste eigenaren woonden alleen in de vakanties in hun Landhuizen. De rest van het jaar werden de huizen, het omringende land en de hofjes verzorgd door mensen die echte ‘kunukero’s’ waren. Ik zie ze nog zo voor me, zoals ze vlak voor schemering naar boven kwamen om de kerosinelampen in het grote huis schoon te maken, bij te vullen en aan te steken.
Wie tegenwoordig het licht aandoet of in bad gaat, kan zich moeilijk voorstellen hoe anders dat vroeger was. Als kind waren wij heel blij met onze waterkraan en een ton in een huisje in de tuin als toilet. Eenmaal per week kwam een truck die ton ophalen om te ledigen. In die tijd was dat heel vooruitstrevend. Bij mijn grootmoeder wasten ze zich bijvoorbeeld in een teil op de slaapkamer. Veel mensen hadden nog geen ton als toilet maar een blik dat dagelijks door een vrouw werd opgehaald en geledigd. Ook op ander gebied is het dagelijkse leven in de loop der jaren zeer veranderd. Neem alleen al de verschillen in kleding en vertier. In mijn jeugd had men aparte kleren voor iedere gelegenheid: kleren voor school, voor de kerk, voor thuis, voor feesten en kleren die je droeg om bij mensen op bezoek te gaan. Ook voor het warme avondeten, dat thuis met het hele gezin genuttigd werd, deden we schone kleren aan. Als vertier bezochten wij familie, zwommen ‘s ochtends vroeg vóór school bij Rif en maakten muziek. Vooral pianolessen hoorden gewoon bij de opvoeding en wij vormden thuis een heel orkest met piano , viool, mandoline en violoncel. Maar het belangrijkste vertier was misschien wel de gewoonte om in de namiddag tegen vijven thuis op het balkon te zitten en naar het komen en gaan van mensen te kijken. En op zondagmorgen, nadat wij zelf naar de mis van 7 uur in de kapel op het Brionplein waren geweest, keken wij vanuit ons balkon toe hoe de gouverneur voor de hoogmis van 9 uur bij de kerk van Santa Ana werd voorgereden en vervolgens in vol ornaat uitstapte, met een hoed op en de handschoenen aan. De kerk van Santa Ana, waar wij precies tegenover woonden, gold in die tijd als Kathedraal.
Er werden regelmatig voorstellingen of sportevenementen georganiseerd zodat de jeugd met elkaar in contact kon komen. Ouderen kunnen zich wellicht Shon Adela Fensohn herinneren, die meermalen per jaar liefdadigheidsvoorstellingen organiseerde met toneel, dans of declamaties. In die tijd kenden wij die vrijheid niet die de jeugd tegenwoordig heeft om zelf erop uit te gaan. Als tieners mochten jongens en meisjes in groepsverband wel uitgaan, maar paartjes mochten alleen zonder begeleiding uit nadat ze verloofd waren. Het was ook niet gebruikelijk dat meisjes na hun schoolopleiding verder gingen studeren. We konden op Curaçao zelf tot onderwijzeres worden opgeleid, maar slechts een enkeling ging daadwerkelijk naar het buitenland. Het vertrek was toen ook heel ingrijpend omdat er geen vliegtuigen waren waarmee je snel heen en weer kon reizen. Toen mijn broers in Nederland gingen studeren, zijn ze in totaal 15 jaar weggebleven en in al die jaren hebben mijn ouders hun zoons geen enkele keer gezien. Als je daar tegenwoordig mee aankomt zouden ze dat heel wreed vinden. Maar ideeën veranderen nu eenmaal met de tijd, en wat nu als hard wordt ervaren werd in die tijdgeest misschien wel geaccepteerd.
Al met al zijn er ook ideeën en gebruiken ten goede veranderd. Neem bijvoorbeeld het woord ‘Shon’. Deze aanspreektitel werd in de loop van de twintigste eeuw meer en meer in het algemeen gebruikt, ongeacht de sociale achtergrond van de persoon die aangesproken wordt. Ik vind dat een mooie gewoonte, om de simpele reden dat dit een Papiamentstalig woord is om mensen correct tegemoet te treden. Zelf zeg ik uit respect ‘Shon’ tegen iedere volwassene die ik niet persoonlijk ken.
De sfeer in Otrobanda, waar ik als kind ben opgegroeid, was gewoon fantastisch. Ook op Scharloo, waar ik zo’n 50 jaar gewoond heb, bestond er een goede verstandhouding onder de mensen. Met ‘goede verstandhouding’ bedoel ik niet dat alle mensen bij elkaar in- en uitliepen. Onder de verschillende bevolkingsgroepen bestonden goede onderlinge contacten, maar geen sociale intimiteit.
Boven het huidige Penha gebouw was bijvoorbeeld de bekende ‘Club de Gezelligheid’ waar veel mensen uit onze sociale kringen lid van waren. De Joden, die vooral in die tijd een vrij besloten kring vormden, hadden hun eigen club en er waren weinig sociale contacten over en weer. Toch bestond er zowel op zakelijk als op persoonlijk vlak een zeer goede verstandhouding tussen de diverse bevolkingsgroepen.
Aan het huispersoneel in mijn jeugd denk ik met grote genegenheid en waardering terug. Het is nooit voorgekomen dat één van deze mensen bij onze familie weg is gegaan zonder een zeer belangrijke reden, zoals een huwelijk of sterftegeval. Wie te oud werd om te werken stuurde een dochter of nichtje. Van generatie op generatie zijn we op die manier met elkaar verder gegaan en hoewel er geen sociale contacten waren was er wel sprake van een sterke onderlinge band die onverminderd voortduurt.
Ook met de Nederlandse gemeenschap die door de Shell was aangetrokken gold eerst een goede verstandhouding, echter zonder intimiteit. Deze groep vormde een dermate gesloten gemeenschap, dat ze niet alleen apart woonde, maar ook een eigen club, eigen bioskoop en verschillende andere voorzieningen had. Om daar te komen moest men aan de voet van de Wilhelminabrug een bootje nemen en bij aankomst meerdere portiers en bewakers passeren.
Ondanks het ontbreken van sociale intimiteit tussen de verschillende groepen hebben mensen van uiteenlopende afkomst, ras en religie op Curaçao heel prettig en vreedzaam met elkaar geleefd. Met name in tijden van vreugde of verdriet leefde men met elkaar mee en was het gebruikelijk om over en weer belangstelling te tonen. Het zou heel erg jammer zijn om deze aspecten uit het oog te verliezen, hoe graag sommigen achteraf ook over die periode oordelen en veroordelen.
Ik geloof ook zeker dat je mag zeggen dat wij samen één volk vormen. Als je alleen al kijkt naar het jaarlijkse tumba feest, dat vind ik een van de mooiste volksfeesten op Curaçao. Die algemene vreugde op de gezichten van de mensen… ik word er altijd echt blij van. En als je ziet dat zelfs de Koningin, haar man en de Kroonprins dit volksfeest hebben bezocht… dat is heel mooi weet je. Dat is echt heel mooi.
Ondertussen zijn de sociale contacten tussen de bevolkingsgroepen geleidelijk aan toegenomen. Ik kan met grote voldoening (na)genieten van de hechte vriendschappen met de meest uiteenlopende mensen. Volgens mij heeft het onderwijs en de jeugd ongemerkt een belangrijke rol in deze ontwikkeling gespeeld. Kinderen zijn spontaan en gemakkelijk. Ze gaan met elkaar naar school, leren elkaar kennen en op de lange duur komen ook de ouders via de kinderen met elkaar in contact.
Voor het hele volk heeft het onderwijs deuren geopend die tot veel contacten hebben geleid. Juist daarom is het heel erg dat het onderwijs de laatste jaren achteruit gaat. Niemand kiest er bewust voor om sociaal achtergesteld te zijn. Heel vaak komt het door de omstandigheden, door onwetendheid of soms door de mentaliteit. Het is heel goed om vooruit te willen komen in het leven, maar het ligt er maar net aan welke middelen je daartoe gebruikt. Goed onderwijs biedt de beste mogelijkheden om die omstandigheden echt te boven te komen. Als je me vraagt wat de grootste gemiste kans van de twintigste eeuw is geweest, dan denk ik in de eerste plaats aan het onderwijs en de opvoeding in de afgelopen twintig jaar.
Als er één ding achteruit is gegaan op Curaçao dan is het wel de school. Ik vind het vooral erg dat er na de middag geen school meer is. De meeste moeders werken heus niet voor hun plezier, maar omdat het moet. Het gevolg is nu dat veel kinderen na de middag aan hun lot worden overgelaten.
Bovendien zijn onze gewoonten en mentaliteit op te bruuske wijze veranderd. Plotseling zijn er geen restricties meer. Alles kan en alles mag, maar veel mensen kunnen dit moeilijk verwerken en raken daardoor in grote problemen. Dat geldt trouwens niet alleen voor Curaçao maar ook meer in het algemeen.
De jeugd heeft het wereldwijd heel, heel moeilijk en dat komt omdat ze geen goed voorbeeld en geen duidelijke richting krijgt. Vroeger kwam het hier ook wel voor dat vrouwen – vaak door omstandigheden gedwongen – vier of vijf kinderen hadden van verschillende mannen. Maar onze normen en waarden boden een houvast en ze volgden geijkte richtlijnen om de kinderen een goede opvoeding te geven. Heel vaak kwamen de kinderen uitstekend terecht. Dat is tegenwoordig wel eens anders.
Mijn grootste wens voor de toekomst is dat er meer aandacht komt voor de jeugd. Kinderen moet je liefhebben, begeleiden en vooral een goed voorbeeld geven. De school moet de kinderen ook na de middag opvangen. Het zal wat offers vergen, maar de toekomst van de wereld is de jeugd. Ze zijn het meer dan waard.