Bula ku ala di manteka – 15 jaar Funderend Onderwijs (deel 2)

Verschenen in Antilliaans Dagblad, mei 2017
Door Bernadette Heiligers

Dit jaar is het 15 jaar geleden dat het Funderend Onderwijs (FO) op Curaçao werd ingevoerd. In dit verslag worden de hoofdpunten tegen het licht gehouden van de praktijk. Wat was de bedoeling en wat is daarvan terechtgekomen?

Deel 1 van dit verslag liet zien dat onderwijsvernieuwing hard nodig was. Het aantal zittenblijvers en drop-outs was in het oude systeem buitensporig. Ook bleek in deel 1 dat er geen basis was voor de beoogde derde cyclus, oftewel de twee extra afrondende jaren na groep 8. Die kwamen ook nooit van de grond. Deel 2 gaat over FO-vernieuwingen die wél zijn doorgevoerd.

Leergebieden

De eerste en tweede cyclus missen belangrijke voorwaarden om de vernieuwingen in praktijk te brengen. Dat begint al bij het curriculum. Het Funderend Onderwijs kent 8 samenhangende leergebieden die in de plaats zijn gekomen van de oude schoolvakken in het vroegere schoolsysteem. De leergebieden zijn: Taal, geletterdheid en communicatie; Rekenen en wiskunde; Mens en maatschappij; Mens, natuur en technologie; Culturele en artistieke vorming; Gezonde levensstijl en bewegingsonderwijs; Sociaal emotionele vorming; Algemene mensvorming.

De leergebieden vereisen binnen ieder klaslokaal aparte centra, bijvoorbeeld voor kunst, computers, wetenschap, bibliotheek, en studie. Dat, los van de gebruikelijke tafels en stoelen voor de leerlingen. Het was te voorzien dat die indeling moeilijk te realiseren was. De meeste scholen waren immers gebouwd ten tijde van het oude schoolsysteem waar leerlingen in strakke rijen zaten. Voor een goede toepassing van de 8 leergebieden had men veel klaslokalen moeten uitbreiden, zeker omdat de overheid uitgaat van rond de 28 leerlingen per leerkracht om de kosten in de hand te houden. Veel ruimte blijft er voor de genoemde centra niet over. Geen enkele regering van welke signatuur dan ook heeft overwogen om de lokalen uit te breiden. Het leergebied ‘Gezonde levensstijl en bewegingsonderwijs’ kwam op de meeste scholen helemaal niet van de grond, omdat de infrastructurele voorwaarden daarvoor ontbreken.

Leermiddelen

In een doctoraalscriptie Onderwijskunde dat in 2006 werd geschreven door Saby de Bies, onder begeleiding van de Dienst Onderwijsinspectie, beschreef ze wat een aantal leerkrachten vond van de faciliteiten die ze hadden om hun taak uit te voeren: Ze waren over het algemeen zeer ontevreden over de hoeveelheid materiaal die ze tot hun beschikking hadden. Ze beschouwden het materiaal slechts als basis of leidraad voor bepaalde thema’s. Om hun leerlingen goed onderwijs te kunnen geven, moesten ze veel materiaal zelf ontwikkelen.

Wat de scholen en leerkrachten wel van de overheid hadden gekregen, was een naslagwerk (‘Freim di Kuríkulo’) van meer dan 1000 pagina’s met kerndoelen en tussendoelen voor elk leergebied. De meeste leerkrachten zijn daar niet over niet te spreken. Bijna niemand raadpleegt dit document omdat men het te onoverzichtelijk, te vaag, te globaal en te onpraktisch vindt. Het naslagwerk biedt geen methodes en geen leermateriaal, noch praktische steun om die per leerjaar en per cyclus zelf in te vullen.

Hetzelfde dacht men van de nascholing bij de invoering van het FO. Veel leerkrachten vonden die te theoretisch, terwijl ze meer behoefte hadden aan persoonlijk en praktisch advies.

Fundashon Material pa Skol (FMS) had ook een doelendocument (‘Karusèl) uitgebracht. Dat gaf wel suggesties voor de ontwikkeling van materiaal. Karusèl was echter alleen gericht op de eerste drie groepen van de eerste cyclus. Daarna was het ieder voor zich. Veel scholen en leerkrachten probeerden op eigen kracht materiaal te ontwikkelen. Andere leerkrachten, van alle schoolbesturen, inclusief het openbaar schoolbestuur, grepen terug naar het traditioneel onderwijs omdat de doelen te weinig houvast bieden. Noodgedwongen begonnen scholen geleidelijk aan onofficieel met tweetalig onderwijs te experimenteren.

Moedertaalonderwijs

Onderwijs in de moedertaal was een van de belangrijkste vernieuwingen van het Funderend Onderwijs. Men zou verwachten dat de FO-architecten daarvoor een sterke basis hadden ontwikkeld. De werkelijkheid is anders. Fundashon Material pa Skol (FMS) en Fundashon Planifikashon di Idioma (FPI) hadden voor de groepen 1 en 2 (voormalige kleuterschool) wel prachtige plaatjesboeken ontwikkeld, zowel met tekst als zonder tekst. Dit materiaal paste binnen de leergebieden van het FO. Ook sloot het aan bij de beoogde vorming van Curaçaose kinderen en was het bevorderlijk voor hun woordenschat in het Papiaments.

Maar bij de start van groep 3 (voormalige eerste klas) bleek dat er nog geen nieuwe leermiddelen waren om in het Papiaments te leren lezen en schrijven. Men gebruikte daarvoor de leesmethode ‘Lesa Bon’ die voor het speciaal onderwijs was bedoeld, en die FPI bij gebrek aan geschikt materiaal voor het FO aanpaste. Deze methode was echter beperkt en sommige kinderen waren er al doorheen ver voordat de eerste cyclus om was. Voor de rest van het FO was er de eerste jaren geen taalmateriaal in het Papiaments. In haar doctoraalscriptie schreef Saby de Bies daarover: ‘Het aanbod van (taal)materiaal is dus schaars en dit is alarmerend. Niet alleen leerkrachten spreken hun bezorgdheid uit over het tekort aan materiaal, maar ook de verschillende schoolbesturen en ouders.’ Het FO was toen al 4 jaar aan de gang. Het zou nog minstens vier jaar duren voordat FPI geleidelijk aan methoden voor Papiaments begon aan te leveren: ‘Trampolin’ voor groep 1 en 2, ‘Salto’ voor groep 3 en 4, en ‘Fiesta di Idioma’ voor groep 5 en 6. In de tussenliggende jaren was het Curaçaose kind, waar het allemaal om te doen was, overgeleverd aan de improvisatiekunst van hun overdonderde en soms onwillige leerkrachten.

Wordt vervolgd

In de volgende aflevering kijken politieke en niet politieke FO-‘diehards’ getergd toe terwijl bijzondere schoolbesturen reddingsbootjes inzetten om kinderen uit de onderwijskolk te trekken. Hoe durven de schoolbesturen met zwemvesten te komen van Nederlands fabricaat? Schande, riepen ze. Maar wel nadat ze hun eigen kinderen en later hun kleinkinderen stilletjes en veilig in de reddingsbootjes hesen.