Bula ku ala di manteka – 15 jaar Funderend Onderwijs (deel 3)

Verschenen in Antilliaans Dagblad, mei 2017
Door Bernadette Heiligers

Het Funderend Onderwijs (FO) bestaat inmiddels 15 jaar. In de voorgaande twee delen van dit verslag bleek dat onderwijsvernieuwing destijds hard nodig was. Tegelijkertijd misten de FO-vernieuwingen over de hele linie de voorwaarden om ze behoorlijk in praktijk te brengen en de doelstellingen te realiseren.

Methodes en leermateriaal ontbraken jammerlijk en ontbreken grotendeels nog steeds voor alle 8 leergebieden. Wel kregen de leerkrachten kerndoelen en tussendoelen per leergebied. Hoe ze die bereikten, moesten ze zelf uitmaken. In dit derde deel zien we o.a. dat sommige schoolbesturen – zeer tegen de zin van de FO-voorstanders – vangnetten tussen de wal en het schip bevestigden om de leerlingen op te vangen. Ook zien we dat het FO op meer punten geen grondslag bood om zijn idealen te realiseren.

Differentiatie

Een van de belangrijkste uitgangspunten was om af te stappen van het klassikaal lesgeven. Dat hield te weinig rekening met de persoonlijke aanleg van de leerlingen. Daarvoor in de plaats zou gedifferentieerd onderwijs komen voor kinderen met een verschillend niveau in leervermogen, kennis, belangstelling of sociale vaardigheden. De leerkracht moest voor een gedifferentieerd aanbod zorgen dat op de persoonlijke leerbehoeftes en leerniveaus aansloot.

Het FO leverde echter geen materiaal aan om met de verschillen tussen de leerlingen om te kunnen gaan. Zelfs de 1000 pagina’s met doelen per leergebied, die de leerkrachten van de overheid kregen, bieden op dat punt geen bruikbaar houvast. Los daarvan waren de leerkrachten daar niet voor opgeleid en duurde het sowieso nog jaren voordat de opleiding tot docent op het FO werd afgestemd. Ook werden slechts zelden assistenten ingezet om extra uitleg te kunnen geven aan de tragere leerlingen of extra oefeningen aan de snellere leerlingen. De opleiding voor onderwijsassistent is inmiddels opgeheven.

Evaluatie

Bij gedifferentieerd onderwijs hoort ook een andere vorm van evaluatie. In plaats van punten per vak moet de FO-leerkracht per kind een portfolio bijhouden waarin de sterke kanten van ieder kind beschreven worden. Het benoemen van zwakke kanten van de leerlingen is vanuit FO-oogpunt uit den boze. Geen enkel kind mag blijven zitten. De evaluatie middels porfolio’s is echter nooit goed van de grond gekomen, omdat het gedifferentieerd onderwijs nooit goed van de grond kwam. In het gunstige geval stellen scholen dan maar zelf checklists op die aansluiten op hun FO-realiteit. In het ongunstige geval toetsen scholen de leerlingen volgens het oude schoolsysteem. Scholen hebben wel een leerlingvolgsysteem dat sinds 2005 gedigitaliseerd is. In de praktijk is dit systeem een veredelde vorm van de oude schoolrapporten.

Dat veel leerkrachten geleidelijk aan terugvielen op klassikaal lesgeven en toetsen, is niet verwonderlijk. Sommigen zagen door de bomen het bos niet meer. Anderen grepen het gebrek aan basisvoorzieningen gretig aan om op de oude voet door te gaan.

Zondebok

Zelfs voor de moedertaal, toch een speerpunt van het FO, werden pas jaren na de invoering mondjesmaat methoden aangeleverd. Wat de taalkwestie betreft, wijzen diehards met een beschuldigende vinger naar de bijzondere schoolbesturen. Vooral het grootste schoolbestuur (RK Schoolbestuur) wordt onomwonden als zondebok afgeschilderd wegens vermeende achterstelling van het Papiaments en eigenzinnig gebruik van leermiddelen. Dit schoolbestuur hield in 2002 een enquête onder de ouders van ruim 12.000 leerlingen met de vraag welke instructietaal zij het beste voor hun kinderen achtten. 72% gaf de voorkeur aan tweetalig onderwijs. Dat hield in dat het Papiaments de instructietaal zou worden in cyclus 1, en het Nederlands in cyclus 2. Het Nederlands zou tijdens cyclus 1 worden geïntroduceerd om de rol van instructietaal in cyclus 2 over te nemen.

Van de ondervraagden koos 7% voor volledig onderwijs in de moedertaal. Hun wil geschiedde. De overheid bepaalde bij de invoering dat het Papiaments de instructietaal zou worden in heel het FO. Het Nederlands zou in de tweede cyclus geen instructietaal worden maar een vak. In de eerste cyclus zou men de leerlingen alvast vertrouwd maken met het Nederlands. Maar de praktijk was weerbarstig. Er was schreeuwend tekort aan materiaal in het Papiaments, en er werd geen materiaal aangeleverd om de kinderen in de eerste cyclus met het Nederlands vertrouwd te maken. Ook dat werd overgelaten aan de goodwill, krachtsinspanningen of willekeur van de leerkrachten.

Bedroevend

Na enkele jaren werden álle schoolbesturen door ongeruste ouders gebeld. Zij maakten zich zorgen over het gebrek aan leermiddelen en het feit dat hun kinderen overgeleverd waren aan de kundigheid van individuele leerkrachten.

In 2005 liet het RK Schoolbestuur een meting verrichten naar de leesvaardigheid van de leerlingen van groep drie. Het resultaat was schokkend. De meting schoot bij de onderwijsvernieuwers in het verkeerde keelgat. Toetsing was voor hen uit den boze. Dat zou niveauverschillen tussen de leerlingen aan het licht brengen terwijl je kinderen niet met elkaar mocht vergelijken. Gezien het onthutsende resultaat zag de Inspectie van Onderwijs zich echter min of meer genoodzaakt om ook een onderzoek te doen. Hoewel die bevindingen ook bedroevend waren, achtte de Inspectie het niet nodig om daar conclusies aan te verbinden.

Actie

In 2007 sloot het RK Schoolbestuur een financieringsovereenkomst met de Nederlandse overheid voor de invoering van tweetalige pilot-scholen. Het doel was om zowel het Papiaments als het Nederlands optimaal te leren beheersen om aansluiting op het vervolgonderwijs te garanderen. Politieke en niet politieke FO-voorstanders spraken er schande van. Het schoolbestuur vroeg de scholen wat volgens hen de beste timing was om van het Papiaments naar het Nederlands over te gaan. Het viel op dat verschillende scholen, die zich eerder hadden uitgesproken voor het Papiaments als instructietaal in het hele FO, in 2007 toch voor tweetaligheid kozen.

Met Usona-gelden begon het schoolbestuur zelf leermethodes aan te schaffen. In 2008 kwam het met methodes voor het Nederlands, terwijl FPI inmiddels ook methodes voor het Papiaments produceerde. Vanaf 2010 bewerkte het Schoolbestuur ook de reken- en wiskundemethode Alles Telt. Voor scholen die in het Papiaments alfabetiseren, werd de methode met Usona-gelden in het Papiaments vertaald (‘Mi ta Konta’). Voor andere scholen werd het systeem toegesneden op de Caribische realiteit (‘Ik Tel mee’).

Wordt vervolgd

De idealen van het FO vormden ook de grondslag voor het beroepsonderwijs nieuwe stijl. Aangezien 90% van de Curaçaose leerlingen het Voorbereidend Secundair Beroepsonderwijs (VSBO) volgen (in Nederland is dat 60%), komt het VSBO in het volgende en laatste deel van dit verslag aan de orde.