Curaçaose kinderen gegijzeld in ideologische strijd

Papiamentstalige basisschool als trofee

Verschenen in Ñapa, Amigoe, 3 september 1993
Door Bernadette Heiligers

Wie het nieuws volgt zou denken dat de basisscholen op Curaçao al helemaal klaar zijn om over te schakelen op het Papiaments als instructietaal. Waarom hebben ouders dan zo’n onrustig gevoel erover? Waarschijnlijk vanwege de grote vraagtekens die opdoemen zodra dit thema aan de orde komt. En vooral omdat deze vragen, jaar in, jaar uit, zorgvuldig worden omzeild.

Lesmateriaal

Zonder te overdrijven kan je zeggen dat we op het gebied van lesmateriaal anno 1993 nog helemaal nergens zijn. Er is een stichting die zich serieus bezighoudt met de ontwikkeling van lesmateriaal in het kader van de toekomstige onderwijsvernieuwingen. Dat is de Fundashon Material pa Skol, voorheen Centrum voor Leermiddelen Ontwikkeling.

Maar de ontwikkeling van lesmateriaal houdt veel meer in dan het vertalen van Nederlandstalige schoolboeken. Het gaat om het zelf ontwerpen van nieuwe leermethodes die aansluiten bij de leef- en ervaringswereld van de kinderen. Er is anno 1993 – behalve voor het vak Papiaments – nog niet één afgeronde Papiamentstalige leermethode voor het basisonderwijs. Van toetsing van nieuwe methodes in een beperkt aantal scholen alvorens over te gaan tot verspreiding, is zelfs nog nooit sprake geweest.

Toetsing

Voorvechters van het Papiaments als instructietaal verwijzen naar diverse rapporten die beschrijven hoe belangrijk het is om de moedertaal in het hele basisonderwijs in te voeren. Maar er is verontrustend weinig bekend over de procedure die bij die invoering zal worden toegepast.

In Nederland bestaat bijvoorbeeld de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) in Enschedé, die nieuwe methodes ontwikkelt of bestaande methodes verandert. De SLO maakt modellen. Ieder model wordt door experts gewikt en gewogen en daarna getoetst op een vijftal scholen. Op grond daarvan wordt het bijgeschaafd en onder een groter aantal scholen verspreid voor weer een andere toetsing. Pas als het model beide toetsen met succes heeft doorstaan, wordt het door een uitgever als methode voor algemeen gebruik uitgewerkt.

Op Curaçao blijven drie kernvragen over de procedure onbeantwoord:

Hoe worden nieuwe methodes getoetst voordat ze formeel tot lesmateriaal worden verheven?
Welke ijkpunten heeft men ingebouwd in de voorbereidingsfase, voordat het Papiaments en de nieuwe leermethodes op alle scholen worden ingevoerd?
Aan welke criteria moeten de nieuwe Papiamentstalige methodes voldoen, voordat men het bestaande onderwijs helemaal omgooit?
Terecht is dat één van de punten waarover ouders zich zorgen maken. Maar er is meer.

Literatuur

Studies tonen aan dat kinderen door het onderwijs in hun moedertaal beter leren lezen. Dat klopt en is ook heel begrijpelijk. Want bij het lezen in een vreemde taal, spreken de woorden niet tot de verbeelding. Het lezen is dan slechts een techniek om de juiste klanken op te roepen. In de moedertaal spreekt de tekst wel tot de verbeelding. De woorden worden gemakkelijker herkend en in de context van de hele zin geplaatst. Kortom, in de eigen taal wordt het lezen een vaardigheid die het kind met plezier toepast.

Theoretisch klopt dit helemaal. Maar jammer genoeg kunnen onze kinderen met die vaardigheid niet uit de voeten. Want met alle waardering voor de beschikbare Papiamentstalige literatuur, feit is dat er op dit moment lang niet voldoende Papiamentstalige boeken zijn om voor een gevarieerd leesaanbod per leerjaar te zorgen. Om van echte keuzemogelijkheden maar niet te spreken.

Theoretisch leren de kinderen dus een vaardigheid die aansluit bij hun ervaringswereld. Maar in de praktijk wordt hun ervaringswereld juist aan banden gelegd, om de simpele reden dat er niet genoeg boeken zijn.

Te optimistisch

Men zegt vaak dat het bovenstaande wel zal meevallen, omdat kinderen het Nederlands gemakkelijker zullen beheersen als ze die vanuit hun moedertaal leren. De redenering is dan dat ze genoeg keuze hebben uit Nederlandstalige boeken. Dit is echter veel te optimistisch gesteld, want:

Tegen de tijd dat de kinderen het Nederlands beginnen te leren, zijn ze al wat ouder. Boekjes voor beginners met zinnen als ‘de aap zit in de boom’ spreken hun op die leeftijd niet meer aan. Boeken zullen dan eerder afstoten dan aantrekken.
Zelfs experts en voorstanders van de papiamentstalige basisschool waarschuwen ervoor om niet te licht te denken over het aanleren van een tweede taal, in dit geval het Nederlands. In 1991 schreven de heren René Appel en Ludo Verhoeven op verzoek van de minister van onderwijs een ‘Stappenplan voor de vernieuwing van het basisonderwijs op Curaçao’. Dit rapport stelt weliswaar dat ”de moedertaal in ieder geval in de aanvangsfase van het basisonderwijs volledig voertaal moet zijn”. Voorstanders van de papiamentstalige basisschool hebben dat deel van het rapport gretig gepubliceerd. Maar het rapport bevat ook keiharde waarschuwingen voor een al te optimistische kijk op de zaak: “Het goed leren van de eigen taal leidt NIET snel en gemakkelijk tot het leren van een tweede taal, omdat er nog veel taalspecifieke elementen moeten worden verworven. Het vreemde taalonderwijs kan dus NIET met enkele uren per week volstaan als de doelstelling is een relatief hoge taalvaardigheid te bereiken”.

Onjuistheden

Ook op ander gebied worden de feiten zonniger voorgesteld dan ze zijn. Tot voor kort werd zonder meer aangenomen dat de internationale wetenschappelijke literatuur, de onderwijsvernieuwingen in onze situatie rechtvaardigt. Volgens Appel en Verhoeven is dat echter niet zo. Ze stellen met nadruk dat de eventuele invoering van het Papiaments op onze basisscholen geenszins door de internationale literatuur gerechtvaardigd wordt: “Met betrekking tot het invoeren van het Papiaments als voertaal in het onderwijs, zijn in de internationale wetenschappelijke literatuur onvoldoende gegevens om keiharde conclusies te trekken over de voertaalkeuze en de consequenties daarvan”.

Aansluiting

Veel ouders zijn bezorgd dat het niveau van het Nederlands in een volledig Papiamentstalige basisschool nog meer achteruitgaat, zodat hun kinderen in het vervolgonderwijs definitief uit de boot vallen. Voorvechters van de Papiamentstalige basisschool vinden dat men teveel nadruk legt op het vervolgonderwijs zoals HAVO en VWO. Ze wijzen op het Kompromiso Nashonal van 1989, waarin de sociale vorming van de mens een minstens even belangrijke plaats inneemt als het bijbrengen van intellectuele kennis. Ze benadrukken dat de functie van de school veel meer omvat dan het nastreven van een bepaald niveau van de Nederlandse taal.

Enkele kanttekeningen:
Natuurlijk is de school mede-verantwoordelijk voor de sociale vorming van de jeugd. Maar zoals de heren Appel en Verhoeven in hun bovengenoemd rapport stellen: “De school kan niet zomaar opleiden tot een nieuwe mens. De school is zelf een product van de maatschappij”.

Zelfs al zou de school een optimale sociale ontplooiing van de jeugd garanderen, dan nog blijft de beheersing van het Nederlands cruciaal voor die kinderen die op het vervolgonderwijs willen aansluiten. Juist mensen met een nieuw verworven “verantwoordelijkheidsbesef, positieve attitude, en cultureel bewustzijn”, hebben de behoefte aan mogelijkheden om verder te leren.

Onze maatschappij kan niet in twee tegengestelde richtingen tegelijk lopen.

Men streeft naar een lokale invulling van hogere functies die nu door buitenlanders worden bekleed. Terecht. Maar om dit streven te bereiken is de aansluiting van het basisonderwijs op het voortgezet onderwijs van primair en cruciaal belang. Het is bizar om het ene te willen en het tegengestelde te doen.

Mitar-mitar

De Christelijke schoolbesturen op Curaçao hebben voorgesteld om in de kleuter en de eerste klas met het Papiaments als instructietaal te beginnen en geleidelijk aan meer tijd te besteden aan het Nederlands. Het mitar-mitar principe dus.

Ook stellen zij voor om in de tweede helft van het basisonderwijs een omslag te maken naar het Nederlands als instructietaal, zodat de leerlingen een goede beheersing krijgen van de taal die in het voortgezet onderwijs wordt gebruikt. Daarnaast moet het mogelijk blijven dat schoolbesturen, op basis van het gelijkbekostigingsprincipe in de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen, op verzoek van ouders, scholen kunnen aanwijzen waar het Nederlands de instructietaal is.

Ook hier zijn enkele kanttekeningen op zijn plaats:
Op Sint Maarten heeft men sinds 1974 ervaring met een eigen versie van het ‘mitar-mitar’-principe die de Christelijke schoolbesturen nu voorstaan. Daar is de instructietaal in de eerste en tweede klas van het basisonderwijs Engels, omdat Engels op de Bovenwinden de moedertaal is. Naast het Engels wordt het Nederlands in de eerste twee leerjaren als vak gegeven. In de derde klas schakelt men over op het Nederlands als instructietaal. Maar in 1991 heeft het Rooms Katholiek Schoolbestuur van de Bovenwinden de minister van onderwijs gevraagd om de situatie terug te draaien en het Nederlands weer in alle 6 klassen in te voeren als instructietaal. De omschakeling naar het Nederlands blijkt namelijk nog moeizamer te verlopen dan voorheen. Het niveau van het Nederlands blijkt in de zesde klas van het basisonderwijs achteruit te zijn gegaan en ontoereikend te zijn voor het vervolgonderwijs. Ook de resultaten in de brugklas van het vervolgonderwijs zijn duidelijk achteruitgegaan.

Het is vreemd dat de Christelijke schoolbesturen op Curaçao – ondanks de ervaringen van hun Bovenwindse zusterbesturen – een definitief standpunt innemen die verstrekkende gevolgen kan hebben voor de Curaçaose kinderen.

Trouwens, op grond waarvan stellen de schoolbesturen dat de omslag naar het Nederlands in de vierde klas van het basisonderwijs moet gebeuren? Waarom bijvoorbeeld niet in de derde of de vijfde klas?

Hoe willen deze schoolbesturen het dilemma opvangen van de afwezigheid van leermiddelen en lectuur in het Papiaments? Welke ijkpunten willen de schoolbesturen inbouwen voordat de nieuwe methode en voertaal op alle scholen worden toegepast?

Ten overvloede moet opgemerkt worden dat ook de heren Appel en Verhoeven in hun Stappenplan een ‘mitar-mitar’- model ten zeerste afraden.

Doelstellingen

Onderwijsvernieuwingen hebben tot doel, het verhogen van het rendement van het onderwijs op twee gebieden: op sociaal/menselijk vlak en op intellectueel vlak.

Om een hoger rendement te halen op sociaal/menselijk vlak, is het redelijk om een bepaald deel van het onderwijs in het Papiaments te bieden. Bijvoorbeeld de vakken Papiaments, maatschappijleer (waar die gegeven wordt) en expressievakken zoals zingen, tekenen, handenarbeid, lichamelijke opvoeding en eventueel dramatische expressie. Maar welk voordeel wordt op sociaal/menselijk vlak behaald, als de kinderen in de laagste klassen gedoemd worden tot weinig lezen, omdat er weinig Papiamentstalige lectuur bestaat!

Om een hoger rendement te halen op intellectueel vlak, is het nodig dat de kinderen gemakkelijk aansluiten op het vervolgonderwijs. Daarvoor moeten ze het Nederlands zowel schriftelijk als mondeling goed beheersen. De vraag is of ze daarmee geholpen worden als ze binnen vier jaar basisonderwijs in twee verschillende (hoofd)talen met twee verschillende spellingen moeten leren lezen en schrijven.

De intellectuele doelstelling van het onderwijs mag niet onderschat worden. Een goede intellectuele ondergrond vangt twee vliegen in één klap. In de eerste plaats is het belangrijk om later een goede plaats in de maatschappij te verwerven. Daarnaast biedt een goede intellectuele ondergrond de mogelijkheid om zichzelf op sociaal/menselijk vlak verder te ontplooien.

Doelstellingen voor het lager onderwijs mogen tenslotte niet los gezien worden van het onderwijs in het algemeen. Het doel van het onderwijs in het algemeen is om onze kinderen alle middelen aan te reiken om later een zo goed mogelijke plaats in de maatschappij te verwerven. Hiervoor heeft een kind minstens een vorm van middelbare opleiding nodig. Die realiteit moet bij alle plannen voor onderwijsvernieuwingen voor ogen worden gehouden.

Kwade wil

De discussie over de invoering van het Papiaments heeft ernstig geleden onder kwade wil. Tegenstanders van het Papiaments hebben bijvoorbeeld altijd de ogen gesloten voor de emotionele en verstandelijke dreun die de Papiamentstalige kleintjes te verwerken krijgen als ze aan het begin van hun schoolloopbaan in een vreemde taal worden opgevangen. Ook werd de papiamentstalige literatuur publiekelijk vernederd, bijvoorbeeld door de uitspraak dat zelfs de boekjes van Kuifje waardevoller zijn dan schrijfsels van eigen bodem. Dat heeft de discussie van het begin af aan een ideologische ondertoon gegeven. Het ging niet meer om het kind en al helemaal niet om praktische oplossingen om zowel het emotionele welzijn als de intellectuele belangen van het kind te waarborgen.

De voorstanders van de volledige papiamentstalige basisschool konden er ook wat van. Het zou van logica, redelijkheid en goede wil hebben getuigd indien men alles had gedaan om het Nederlands voor alle kinderen toegankelijk te maken zolang er nog gewerkt wordt aan de invoering van het Papiaments. Helaas is het tegengestelde gebeurd. In het begin van de jaren 80 produceerde een medewerkster van het toenmalige Centrum voor Leermiddelen Ontwikkeling, zuster Francesca, een methode voor de kleuterscholen om de kleuters spelenderwijs bekend te maken met het Nederlands. Deze methode was niet bestemd om het Papiaments uit te roeien, maar om de kinderen zo goed mogelijk voor te bereiden op de Nederlandstalige basisschool zolang die nog bestaat. De methode stuitte echter op hevige tegenstand van de VLC (het huidige SITEK) en de toenmalige minister Veeris van onderwijs heeft de methode onder druk afgewezen.

De redenering van de onderwijsvakbond luidde dat de bevordering van het Nederlands in het kleuteronderwijs niet paste in het kader van de voorbereidingen van het Papiaments als instructietaal. De vakbond heeft er nadrukkelijk voor gekozen om generaties kinderen tussen wal en schip te laten raken.

Nog een teken van kwade wil is het feit dat de voorvechters van de papiamentstalige basisschool belangrijke feiten hebben achtergehouden. Niet alleen uit de studie van Appel en Verhoeven, zoals hierboven is getoond, maar ook van de UNESCO. De UNESCO erkent het belang van de moedertaal als instructietaal. Maar de UNESCO erkent ook dat het vanwege praktische, linguïstieke, onderwijskundige of andere redenen onhaalbaar kan zijn om dit principe consequent door te voeren.

Rammelende redeneringen

Als er geen kwade opzet in het spel is, wordt de discussie gesaboteerd door redeneringen die rammelen of tegenstrijdig zijn.

Ieder oprecht mens zal beamen dat het onderwijs meer oplevert als het goed aansluit bij de ervaringswereld van het kind. De moedertaal is daarbij de belangrijkste factor. Maar de kleinschaligheid van ons eiland en van onze taal is ook een cultureel gegeven. Ook dat is een deel van onze ervaringswereld waarmee de jeugd zich moet kunnen identificeren. Dat mag nooit meer gebeuren op een neerbuigende manier jegens het Papiaments, zoals dat in de ‘goede oude tijd’ gebeurde. Maar er moeten meer creatieve en realistische benaderingen mogelijk zijn, – dan de starre en op emoties gebaseerde opties die nu op tafel liggen.

Dat het Nederlands een struikelblok is voor het Curaçaose kind is waar. Maar om de ACHTERUITGANG van het onderwijsrendement toe te schrijven aan het Nederlands, is bizar. Immers, aan het Nederlands is niets veranderd. Er moeten ook andere factoren overwogen worden, zoals de relaties binnen het gezinsleven, de waarde die ouders hechten aan het onderwijs van hun kind, het voorbeeld van ouders en leerkrachten, het niveau van het onderwijs op de Pedagogische Academie, de toelatingscriteria tot de P.A., de motivatie van de leerkrachten, de aanpassing van de inhoud van het onderwijs aan de ervaringswereld van het kind en de opzettelijke verslonzing van het Nederlands in de jaren dat men papiamentstalig onderwijs aan het voorbereiden was.

Conclusie

Het Curaçaose kind is slachtoffer geworden van een ideologische strijd. Dat kinderen beter leren als ze in de eigen taal onderwezen worden, is overtuigend aangetoond. Vanaf dat punt ging het echter mis. Tegenstanders van de papiamentstalige basisschool richtten hun pijlen op het Papiaments als taal en joegen de discussie in de emotionele hoek. Voorvechters schoven alle kritische kanttekeningen van experts onder het tapijt en demoniseerden medeburgers die kritische vragen stelden. Schoolbesturen keken de andere kant op toen hun collegae in de Bovenwinden aan de bel trokken omdat hun kinderen in het tweetalige onderwijs struikelden. En de vakbond voor leerkrachten saboteerde een methode om Curaçaose kleuters spelenderwijs Nederlands te leren zolang de papiamentstalige basisschool nog op de ontwerptafel ligt. Voorwaar een beschamend hoofdstuk in de Curaçaose geschiedenis.