Doulatram Boolchand: “Ik geef de hoop niet op.”

Hij is geboren in Hyderabad Sind, wat tegenwoordig in Pakistan ligt. Toen zijn vader zijn bedrijf in 1930 op Curaçao vestigde, was hij de derde Indiër die dat deed. Zijn vader kwam via Panama, waar hij toen al zaken deed en waar hij over goede mogelijkheden op Curaçao hoorde. Eenmaal op Curaçao, haalden de eerste Indiase handelaren hun broers en neven uit hun geboorteland om in de zaak te komen werken. In die tijd kwamen alleen de mannen. Ze lieten vrouw en kinderen in India achter en gingen op geregelde tijden voor een bezoek terug. Tot in de vroege zestiger jaren van de twintigste eeuw bestond de groep Indiërs uit ongeveer 25 man.

Toen mijn broer in 1937 plotseling in India overleed, keerde mijn vader naar huis terug en liet zijn zaken in handen van een familielid. Zelf woonde ik toen ook nog in India. Mijn vader wilde dat ik bij hem bleef omdat hij hartpatiënt was en toen hij in 1950 overleed ben ik direct naar Curaçao gekomen. In het begin liet ik ook mijn vrouw en kinderen in India achter. We zagen elkaar om de drie jaar, als ik voor een lange vakantie van zes maanden terugging. Dus al mijn zeven kinderen, vier jongens en drie meisjes, zijn daar geboren en opgegroeid. Ik stond erop dat ze daar eerst hun school afmaakten en volgens de regels van hun eigen cultuur werden grootgebracht. Maar de tijden zijn veranderd. De jonge mannen die tegenwoordig uit India komen, brengen hun vrouwen meteen mee. Zodoende hebben we nu een nieuwe generatie van op Curaçao geboren Indiërs, zoals mijn eigen kleinkinderen, die opgevoed worden tot goede Curaçaose burgers.

In het algemeen kan ik zeggen dat de Indiase zakenlieden – in tegenstelling tot enkelen van andere etnische groepen – niet met lege handen naar Curaçao kwamen. Het waren ondernemers die elders al gevestigd waren en besloten hier te komen toen ze van de ontwikkelingen op Curaçao hoorden. De eerste drie kwamen vlak na de vestiging van de olie-industrie, die grote commerciële mogelijkheden met zich meebracht. De grotere groep kwam in de vroege jaren zeventig, toen veel winkeliers hun winkels in de stad verkochten na de opstand in mei 1969. In die tijd was ook de Vrije Zone in opkomst, waar nieuwkomers zich konden vestigen. En in de vroege jaren tachtig, toen verschillende winkels in de binnenstad sloten na de devaluatie van de bolivar en het wegblijven van Venezolaanse kopers, werd die leemte weer door onze mensen gevuld. Nu wonen ongeveer 800 Indiërs op Curaçao en tweemaal zoveel op Sint Maarten.

U ziet dus dat wij niet alleen kwamen toen de markt goed was, maar ook toen de situatie heel slecht was. Misschien dat sommigen ons daarom zien als mensen die de slechtste tijden overleven. In feite is het zo dat onze mensen hard werken en pas ophouden als het werk voltooid is, zonder zich druk te maken om de tijd. Wij geloven in lage winstmarges en hoge omzetten. We gaan naar het Verre Oosten, zoals China, Thailand, Indonesië en India om laag geprijsde artikelen te halen. Zo doorstaan we moeilijke tijden, hoewel ik moet zeggen dat de tijd zelfs voor onze mensen zeer moeilijk is. Ik weet dat sommigen klagen dat onze winkels te weinig variatie bieden. Maar het grootste deel van onze mensen komt uit dezelfde provincie waar we van oudsher in confectie handelen. Bovendien verkopen verschillende Indiase winkeliers tegenwoordig ook elektronische apparatuur en andere producten.

Vroeger werden we door de lokale bevolking ‘koelie’ genoemd, wat we eerst heel pijnlijk vonden. In India is Koelie een arbeider op een hele lage trede van de sociale ladder. Toen we later begrepen dat ze dat woord in het Nederlands gebruiken voor praktisch alle mensen met zwart, sluik haar, vonden we het niet zo erg meer. Nu noemen ze ons Hindoe, hoewel Hindoe in feite een godsdienst is. Enfin, 99% van onze mensen op Curaçao belijden de Hindoe godsdienst. Bovendien betekent Hindoe in het Spaans ook Indiër, dus ik vind het best dat we Hindoe worden genoemd. Maar de meeste Indiërs die op Curaçao wonen, inclusief mijn familie, zijn afkomstig uit Sinde, een deel van het land dat Pakistan werd. Hoewel we allemaal Indiërs zijn, hebben we onze eigen taal, Sindi, en hebben we iets andere omgangsvormen, eetgewoonten en wijze van kleding. Je kunt wel zeggen dat we als Sindi een iets luxere levensstijl hebben en dat we gemakkelijker met westerse mensen omgaan, hoewel we vasthouden aan ons spirituele gedachtengoed en binnen onze eigen Sindi gemeenschap trouwen. Toen ons moederland in 1947 uiteenviel in India en Pakistan, zijn de Sindi’s naar India geëmigreerd. Sommigen vestigden zich in het buitenland en in onze ogen is Curaçao nu ons tweede moederland. Dit eiland bood onze mensen een zeer vriendelijke en gastvrije ambiance in de tijd dat ik hier kwam. We komen hier niet om snel rijk te worden en dan weer weg te gaan. Van de Indiërs die hier gekomen zijn, is niemand weggegaan. Onze familie zit hier al sinds 1930 en de meeste van onze mensen zijn van plan om hier altijd te blijven, tenzij ze door omstandigheden gedwongen worden te vertrekken, hetgeen we niet verwachten. Bij de Indiase kinderen die hier geboren en opgegroeid zijn komt de gedachte om weg te gaan niet eens op.

Onze jonge mensen gaan doorgaans naar India om met een Indiase partner te trouwen, waarmee ze naar Curaçao terugkeren. Een enkeling is met een lokale partner getrouwd, maar dat is nog niet gebruikelijk. Nu denken sommigen misschien dat dit een vorm van discriminatie is, maar dat komt omdat ze onze manier van denken niet begrijpen. Ik zou zeggen dat het te maken heeft met factoren als cultureel erfgoed en levensstandaarden. Ongeacht waar we een geschikte bruid of bruidegom voor onze kinderen zoeken, of het nu in Japan, India of de Verenigde Staten is, we zoeken in de eerste plaats iemand uit onze eigen gemeenschap. Daarmee bedoel ik niet alleen dat het een Indiër moet zijn, maar vooral een Sindi. Wij vinden dat heel belangrijk, zodat kinderen in een stabiel gezin kunnen opgroeien waar cultuur en waarden vele generaties hebben overleefd. Toch worden de huwelijken van onze jongeren niet meer uitsluitend door de ouders geregeld. Toen ik jong was moesten wij als toekomstig paar de beslissing van onze ouders gewoon accepteren. Bij mijn kinderen lag dat al anders. Zij konden hun toekomstige bruid of bruidegom eerst ontmoeten om te beslissen of ze het met de keuze van hun ouders eens waren. Tegenwoordig hebben kinderen nog meer ruimte om zelf te beslissen, hoewel de ouders wel een huwelijkskandidaat voorstellen. De wederzijdse ouders ontmoeten elkaar eerst en wisselen informatie uit over waarden en levensstandaarden. Als alles naar wens is adviseren ze hun kinderen om elkaar te ontmoeten. Die beslissen vervolgens zelf of ze wel of niet met elkaar trouwen. Als ouders kijken we verder dan ‘hier en nu’ en we overwegen aspecten waar jongeren niet aan denken als ze verliefd zijn. Misschien dat er daarom zo weinig echtscheidingen in onze gemeenschap zijn. Maar tijden veranderen en de volgende generatie denkt er misschien weer anders over. Ze gaan samen met andere kinderen naar school of naar de universiteit en wie weet willen ze op een dag helemaal zelf over het huwelijk beslissen.

Ik ben me bewust van de mening van sommige mensen, dat de assimilatie van Indiërs op Curaçao langzamer verloopt dan die van andere etnische groepen. Maar vergeet niet dat die anderen vaak ook westerse mensen zijn. Wij komen uit het verre oosten, een heel ander deel van de wereld. Maar we hebben de Curaçaoënaars altijd gerespecteerd, ongeacht hun afkomst of huidskleur. In India hebben we licht gekleurde mensen, donker gekleurde mensen en ook mensen met een zwarte huidskleur in het zuiden van het land. Ook in India wordt een lichtere huidskleur hoger gewaardeerd. Maar dat heeft niet te maken met discriminatie van het negroïde ras, om de simpele reden dat een zwarte huidskleur in India niet op een negroïde afkomst duidt. Bovendien denk ik dat goede opvoeding en goed onderwijs alle verschillen kunnen overbruggen. Een ontwikkeld mens, blank, gekleurd of zwart, is een beschaafd mens die weet hoe hij zich in de maatschappij moet gedragen. En beleefde, beschaafde mensen werken samen, ontmoeten elkaar en begrijpen elkaar. Toen wij op Curaçao aankwamen troffen wij hier een zeer beschaafde samenleving aan die wij respecteerden en ik weet zeker dat het respect wederzijds was. Mensen waren eerlijk en beleefd. We leefden met open deuren en als ik bijvoorbeeld een pen op straat zou verliezen, zou ik hem de volgende dag op dezelfde plek terugvinden. Dat waren nog eens mooie tijden. Maar dat is voorbij. Het spijt me te moeten zeggen dat er zeer veel veranderd is sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw en dat het respect voor elkaar, speciaal bij jongeren, verdwenen is. Waarom, weet ik niet. Maar vooral de jeugd is dramatisch veranderd en hun houding ten opzichte van nieuwkomers is op zijn zachtst gezegd ongastvrij.

We willen erop toezien dat onze kinderen goed worden opgevoed, dat ze hun cultuur respecteren en dat ze hun ouders gehoorzamen. Op den duur moeten ze een goede ‘yu di Kòrsou’ worden, maar tegelijkertijd moeten ze hun afkomst in ere houden. Daarom laten Indiërs de opvoeding niet graag aan dienstboden over en zorgen veel moeders zelf voor hun kinderen. Toch zijn steeds meer Indiase vrouwen, ook in India, tegenwoordig hoog opgeleid en hebben ze succesvolle carrières. Het kan dus best zijn dat de nieuwe generatie anders over het opvoeden denkt, vooral als ze in het westen geboren en opgegroeid zijn. Op Curaçao zitten sommige Indiase kinderen op de International School waar Engels wordt gesproken en anderen gaan naar lokale scholen waar ze Papiamento en Nederlands leren. Thuis leren ze Sindi, Hindi, Engels, of de taal van de provincie waar hun ouders vandaan komen. Onderling spreken de kinderen vaak Papiamento en ze zijn vrij om lokale kinderen thuis te ontvangen. In de toekomst zullen ze in de Curaçaose samenleving opgaan en Antilliaanse Indiërs worden. Er is geen reden waarom dat niet zou kunnen. Maar er zijn enkele aspecten van onze cultuur die voorlopig verschillend zullen blijven. Westerse jongens en meisjes mogen bijvoorbeeld met elkaar omgaan, bijna zonder restricties van hun ouders of van de gemeenschap. Onze kinderen zijn in dat opzicht niet zo vrij. Of dat zo blijft? Ik denk dat hun culturele erfgoed altijd op de achtergrond een rol zal spelen en dat ze in hun hart altijd Hindoe zullen blijven.

Langzaam aan passen ook de dames zich aan de lokale gewoonten aan. Degenen die op oudere leeftijd, bijvoorbeeld na hun huwelijk, uit India kwamen, hebben daar meer tijd voor nodig. Gewoonlijk gaan ze ook hier in een ‘sari’ gekleed, omdat ze in India gewend zijn aan kleding die het hele lichaam bedekt. Maar formeel bestaan er geen restricties en de dames kunnen als ze dat wensen westerse kleding in de lokale winkels kopen. Hun kinderen, die hier geboren en getogen zijn, dragen westerse kleren en zelfs tijdens vakanties in India lopen ze rond in jeans.
De Indiase families die het zich konden veroorloven brachten hun eigen huispersoneel, vooral koks, uit India mee. Ginds zijn we namelijk aan die luxe gewend. Als de dames hun echtgenoten in de zaak helpen, is het handig om iemand thuis achter te laten die onze gewoonten kent en die vooral Indiase maaltijden kan bereiden. Want ziet u, wij eten geen vlees. Sommige Indiërs eten wel kip of vis, maar een groot percentage van onze mensen eet zuiver vegetarisch. In de westerse wereld is een maaltijd niet compleet zonder vlees. In onze cultuur is een maaltijd niet compleet zonder groenten, die met rijst of tarwe gegeten worden. Nog een verschil is dat onze maaltijden heel pittig zijn. Lange tijd hebben we onze eigen kruiden en specerijen uit India geïmporteerd, maar de laatste jaren kunnen we die hier ook in de winkels krijgen. Tegenwoordig waarschuwen westerse deskundigen dat rood vlees niet zo goed voor de gezondheid is. Maar in India wordt rood vlees om spirituele redenen vermeden. Naar onze zienswijze zijn die dieren levende schepsels die we als broers en zusters moeten beschouwen en niet voor ons plezier of gemak mogen doden. Vooral koeien worden als gelijken gerespecteerd. Misschien dat de jongere generatie die in het westen is opgegroeid, op feestjes niet zullen vragen of het vlees rood of wit is, maar thuis worden ze wel opgevoed volgens de traditionele spirituele richtlijnen.

Wij zijn een gelovig volk, maar er zijn verschillende stromingen in de Hindoe godsdienst, ook binnen de Indiase gemeenschap op Curaçao. Iedere groep komt desgewenst periodiek bij elkaar om samen thuis te bidden. Een belangrijke dag in onze gemeenschap is Divali Day, ons nieuwjaar. Deze dag valt ieder jaar op een andere datum, afhankelijk van de stand van de maan. In India wisselen de maanden bij volle maan en onze kalender verschilt dan ook van de westerse kalender. Maar over het algemeen valt Divali Day eind oktober of begin november. Het is een dag van ‘deepak’ hetgeen licht betekent. Op die dag bidden we allemaal, zowel thuis als op het werk, tot de Godin van de Voorspoed. Wij, Indiërs, geloven dat er één God is voor iedereen. De vroege volgelingen van God en kerkelijke leiders hebben ons van elkaar gescheiden, maar de principes zijn hetzelfde bij de Hindoes, Moslems, Christenen of Joden.

Over het kaste systeem in India moet ik zeggen dat de godsdienstige wetten van de Hindoes vier volksgroepen onderscheiden. Iedere ‘kaste’ is te vergelijken met een klasse binnen een sociale orde. De hoogste kaste (de brahmanen) bestaat uit de geestelijke adel, religieuze leiders, en hoog ontwikkelde mensen. Er zijn twee middenkasten: de ene behartigt de militaire belangen van het land (soldaten en krijgsmannen) en de andere zorgt voor de voedselproductie en andere materiële behoeften (boeren en handelaren). Tenslotte heb je de laagste kaste, die dienstbaar is aan de drie hogere kasten. Er was een tijd dat de mensen van de laagste kaste paria’s (‘untouchables’) werden genoemd. Wie ze per ongeluk aanraakte moest onmiddellijk een bad nemen. Die tijd is voorbij. Tegenwoordig is het een grote fout om ze paria of onrein te noemen. Mahatma Ghandi heeft voor deze mensen gevochten en sommige barrières weggehaald. Nu zijn ze bijvoorbeeld vrij om in onze tempels te bidden. Hoewel ze meestal nog steeds de mindere werkzaamheden verrichten kunnen ze in principe vooruit komen in het leven. Inmiddels heeft India al een president gekend die van de lage kaste afstamt. Toch is het nog niet gebruikelijk om te trouwen met iemand van de lage kaste. Huwelijken tussen mensen van de drie andere kasten komen wel voor, als jongeren een partner vinden die qua ontwikkeling, cultuur en levensstandaard hun gelijke is. Als ze vinden dat ze elkaar op die gebieden kunnen aanvullen, zijn er geen verdere restricties.

Er is dus een heleboel veranderd in India, zoals ook op Curaçao een heleboel veranderd is. Het Curaçao dat ik gekend heb was één van de beste eilanden in het Caribische gebied. In 1951 ging ik naar Japan en toen ik de mensen daar vertelde dat ik uit Curaçao kwam, reageerden ze heel enthousiast. Tot mijn verbazing bleek dat ze het één en ander van Curaçao wisten. Dat was de tijd dat rijen toeristen voor de winkels in de binnenstad stonden te wachten om binnen te mogen komen. Zo druk was het toen. Maar tegenwoordig schijnen ze zelfs in de Verenigde Staten niet te weten wat Curaçao is. Zodoende zijn we op lokale kopers aangewezen. Maar aangezien deze groep zowel qua aantal als koopkracht beperkt is, zijn de tijden economisch echt heel zwaar.
We werken al heel lang met lokale mensen. Vroeger waren de mensen ‘service-minded’, maar dat is tegenwoordig niet meer het geval. Ik geloof niet dat het met het loonpeil te maken heeft, want ik heb het over de dienstverlening in alle branches, ook in hoogbetaalde sectoren. De dienstverlening op Curaçao is op alle gebieden aan verbetering toe. Het is geen schande om dienstbaar te zijn. Wie een ander met liefde van dienst is, wordt op dezelfde wijze beloond. Maar ik geef de hoop niet op. De situatie op Curaçao zou geleidelijk aan kunnen verbeteren als wij een betere relatie zouden nastreven tussen werkgevers en werknemers. De rechten van de werknemers moeten goed in acht worden genomen. Maar als werkgevers niet het recht hebben om een improductieve werknemer te laten gaan, hebben ze geen greep op de kwaliteit van hun dienstverlening, zullen ze niet snel investeren en zullen er geen nieuwe arbeidsplaatsen bijkomen. Tenslotte zou het goed zijn als iedereen de tering naar de nering zet, zijn culturele waarden respecteert, hard werkt en zijn verplichting nakomt jegens zijn familie, zijn land en zijn samenleving. Ik geloof dat we dan weer een fantastisch eiland zullen hebben.