Kijk op ontwikkelingsrelaties is aan nuancering toe

Door Bernadette Heiligers

De kijk op de ontwikkelingsrelaties binnen het Koninkrijk is hard aan nuancering toe. Een van de meest voorkomende misverstanden betreft de omvang en toekenning van de eigenlijke ontwikkelingssteun van Nederland aan de Nederlandse Antillen. Dit leidt herhaaldelijk en ten onrechte tot de bewering dat Nederland jaarlijks honderden miljoenen zou uitgeven voor verbeteringen op sociaal-maatschappelijk gebied en voor verbetering van de Antilliaanse economie. Tevens bestaat het misverstand dat de Antilliaanse begroting en het Antilliaanse overheidsapparaat ook door Nederlandse ontwikkelingsgelden worden gesteund. Aan de hand van de begroting voor 2003, die in totaal 137.646.000 euro bedraagt, kan de reële situatie worden aangetoond.

Hoofdstuk 4 van de Rijksbegroting omvat alle begrote uitgaven ten behoeve van de Nederlandse Antillen en Aruba, ook uitgaven als gevolg van calamiteiten zoals de orkanen op de Bovenwindse eilanden. Een uitzondering op de regel vormt de afspraak dat de Nederlandse Antillen additionele steun zullen krijgen als ze aan alle voorwaarden voldoen van het Internationaal Monetair Fonds. Hoofdstuk 4 van de Rijksbegroting kent drie artikelen:

Artikel 1: De Nederlandse waarborgfunctie: 15.880.000 euro.

Hieronder vallen ook de samenwerkingsactiviteiten die ook in het belang zijn van Nederland, zoals de Kustwacht (4 miljoen euro) en het Recherche Samenwerkingsteam (8 miljoen euro). Die activiteiten moeten voorkomen dat de grensoverschrijdende criminaliteit tussen Zuid-Amerika en Nederland/Europa via de Antillen kan plaatsvinden. De waarborgfunctie omvat ook andere activiteiten op het gebied van de rechtshandhaving zoals het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en de Openbaar Ministeries van de Nederlandse Antillen en Aruba (3.4 miljoen euro.), alsmede tijdelijke of ad hoc ondersteuning in de sfeer van de rechtshandhaving.

Artikel 2: Bevorderen van de autonomie/zelfredzaamheid van de Antillen en Aruba: 120.526.000 euro.

Hieronder vallen de middelen voor de feitelijke ontwikkelingsactiviteiten. Maar voordat de ontwikkelingsactiviteiten voor de Nederlandse Antillen aan de orde zijn, worden globaal eerst de volgende posten uit de beschikbare middelen bekostigd:

Bevorderen zelfredzaamheid Aruba (circa 23 miljoen euro). De begroting omvat namelijk ook de samenwerkingsprogramma’s voor het land Aruba, dat sinds 1985 een aparte status in het Koninkrijk geniet.
Apparaatskosten (7 miljoen euro). De kosten van dat deel van het ambtelijk apparaat van het ministerie van Binnenlandse Zaken dat zich bezig houdt met de Nederlandse Antillen. Daaronder vallen bijvoorbeeld de Vertegenwoordiging van Nederland op de Nederlandse Antillen en dienstreizen van BZK ambtenaren naar de Nederlandse Antillen.
Toeslagen op pensioenen (2.6 miljoen euro). Een gedefinieerde groep van (Nederlandse) ambtenaren die op de Nederlandse Antillen en Aruba hebben gediend, ontvangen in Nederland een toeslag op hun Antilliaanse of Arubaanse pensioen om de pensioenverwachtingen te garanderen.
De Nederlandse bijdrage aan het Solidariteitsfonds (4.5 miljoen euro). Sinds Aruba uit de Nederlandse Antillen trad, financieren Nederland, Curaçao en Aruba een solidariteitsfonds ten behoeve van de kleinere eilanden Bonaire, Saba en St. Eustatius. Het Nederlandse aandeel in dit fonds wordt bekostigd uit de ontwikkelingsmiddelen ten behoeve van de zelfredzaamheid van de Antillen. Indirect komt het Nederlandse aandeel daardoor ten laste van de ontwikkelingsmiddelen voor Curaçao.
Rentesubsidies (9.5 miljoen euro). De rente die de Nederlandse Antillen en Aruba verschuldigd zijn op leningen die door de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO) zijn verstrekt, is vastgesteld op 2,5%. Het verschil met de marktrente wordt ten laste gebracht van de middelen voor de bevordering van de autonomie.

Voor de eigenlijke ontwikkelingsactiviteiten voor de Nederlandse Antillen resteert circa 70 miljoen euro. Hieronder vallen met name:

De samenwerkingsprogramma’s gebaseerd op de nota Toekomst in Samenwerking (TIS), waarin het Nederlandse ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties drie terreinen als prioriteit heeft aangewezen: onderwijs, bestuurlijke ontwikkeling en duurzame economische ontwikkeling.
Het NGO-beleid. De ondersteuning van Niet-Gouvernementele Organisaties ten behoeve van de sociale ontwikkeling.
Het Urgentieprogramma Jeugd en Jongeren. Dit programma is in juni 2000 in het leven geroepen ten behoeve van kansarme jongeren op de Nederlandse Antillen.

Echter, in tegenstelling tot een in december 2001 gesloten protocol inzake bovengenoemde samenwerkingsprogramma’s, vormen die programma’s de sluitpost van de begroting. Door vertragingen in de uitvoering van het Urgentieprogramma Jeugd en Jongeren en van andere projecten, werd een belangrijk deel van de beschikbaar gestelde bedragen in 2002, op de begroting gezet van 2003 en 2004.

Het beschikbare bedrag voor die programma’s is ook afhankelijk van de vraag of de Nederlandse Antillen in 2002 voldoen aan aflossingsverplichtingen op eerder verstrekte leningen. Tot 1989 bestond de Nederlandse ontwikkelingshulp n.l. voor circa 50% uit zachte leningen. Niet afgeloste bedragen worden in rekening gebracht bij de Nederlandse Staat, die de bedragen aftrekt van de beschikbare middelen voor de samenwerkingsprogramma’s.

Artikel 3: Onvoorzien: 1.242.000 euro

Concluderend mag – met alle respect voor de bestaande samenwerkingsrelatie – gezegd worden dat er alle ruimte is voor nuancering als het gaat om de omvang en toekenning van Nederlandse ontwikkelingssteun aan de Nederlandse Antillen.

Bron:
Mr. Carlos Dip, Minister van Staat.

Auteur van o.a. De politieke structuur van de Nederlandse Antillen en de relatie tot Nederland, gepubliceerd in De Gids, juli/augustus 1990.