Manuel de Abreu Ribeiro: “Vaders moeten voorbeeld geven”

Zijn leven is niet bepaald over rozen gegaan. Maar weinigen zien er op 90 jarige leeftijd zo sprankelend uit als de heer Manuel de Abreu Ribeiro. Volgens zijn kinderen was hij een strenge vader. Soms zelfs te streng, maar wel een vader die eerst zelf het goede voorbeeld gaf. Zijn vertrouwen in God is onwankelbaar en een vloek of verwensing hebben ze zelden van zijn mond gehoord. Werken deed hij van zonsopgang tot zonsondergang en daarna. Maar juist toen hij de rijpe vruchten van zijn zware arbeid kon plukken, daalde zijn belangstelling voor materiële zaken en kreeg God een centrale plaats in zijn leven.

Mijn kinderen hebben hier wortel geschoten en zijn Curaçaose burgers geworden. Maar zelf breng ik graag een deel van het jaar op Madeira door, waar ik in 1909 in Ponta do Sol geboren ben. Het leven in Madeira was toen heel sober en landelijk. We verbouwden ons eigen eten en hielden kleinvee voor de slacht, maar van een vast loon was geen sprake. Wie elders geld voor zijn gezin kon verdienen greep de kans met beide handen aan. Dat deden duizenden Portugezen toen de Shell op Curaçao mensen uit verschillende landen aantrok om in de raffinaderij te werken. We wisten toen helemaal niets van dit eiland af, maar wie goed voor zijn gezin wilt zorgen heeft daar veel voor over. Behalve een vast loon kregen we zowel de heenreis als de terugreis vergoed. Dat laatste woog zwaar in de beslissing om weg te gaan, want het viel voor de vrouwen en kinderen niet altijd mee om alleen achter te blijven.

De meeste mannen stuurden regelmatig geld naar huis om hun gezin te onderhouden, maar soms werd de zorg na verloop van tijd wat minder. Tijdens latere vakanties in Madeira werd ik soms door de achtergebleven familieleden als contactpersoon aangesproken. Het geeft veel voldoening als de verhouding tussen die gezinsleden na een discrete bemiddeling weer opleeft of als de alimentatie weer op gang komt. Mijn band met de Portugese gemeenschap op Curaçao is altijd intensief geweest. Ook met de lokale bevolking heb ik altijd een uitstekende verstandhouding gehad, zowel op de werkplaats als later in de handel en in de wijken waar we gewoond hebben. Zelfs nu ik al jaren niet meer werk, kan ik me niet in de stad vertonen of ik hoor “Manuel, Manuel.” Dan wordt ik van alle kanten begroet en hartelijk aangesproken. Nee, ik heb werkelijk helemaal niets te klagen.

De eerste Portugezen die rond 1927 uit Madeira naar Curaçao kwamen, werkten hier voor de overheid. In Madeira waren ze eraan gewend om berghellingen en rotsgrond met een pikhouweel te bewerken. Omdat er toen geen machines waren, heeft de overheid die mensen aangetrokken om te helpen bij de aanleg van de oude Saliñaweg en het vliegveld Hato. Korte tijd later volgden duizenden landgenoten om bij de C.P.I.M., later Shell, te werken. De meesten waren gewone arbeiders, maar er waren ook goede vaklui bij zoals bankwerkers, timmerlui en instrumentenmakers. De Portugese autoriteiten gaven deze goede vakmensen niet gemakkelijk toestemming om weg te gaan. Daarom hebben veel vaklui zich officieel opgegeven als gewone arbeiders, met het oog op een beter inkomen in het buitenland. De eerste groep van ongeveer 3000 werknemers kwam ruim vóór de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlog kwam weer een groep van ongeveer 3000 mensen. Zelf kwam ik in 1946 met de derde en laatste groep voor de Shell. Ik was toen 37 jaar en ik liet in Madeira een vrouw en zeven kinderen achter. We werden bij aankomst in barakken ondergebracht die de Shell in Suffisant voor de werknemers had gebouwd. Net als de andere etnische groepen, hadden we een eigen club die door de maatschappij gesponsord werd. Om de vier jaar kregen wij drie maanden vakantie. In die tijd betaalde de maatschappij de vakantiereis heen en terug voor de werknemers, hun vrouwen en minderjarige kinderen. Vandaar dat wij onder elkaar weleens spraken van ‘Santa Companhia’ (Heilige Maatschappij). Vooral de Portugezen die hier al langer woonden hadden hun gezin inmiddels naar Curaçao gehaald. Dat was ik ook van plan. Daarom begon ik tussen de bedrijven door allerlei karweitjes te doen om het benodigde geld bij elkaar te verdienen, zoals schoenen repareren en kleinvee houden of verkopen. Na vijf jaar was het zo ver. In 1951 stapte ik naar mijn ‘patron’ (baas) om te zeggen dat ik mijn vrouw en zeven kinderen naar Curaçao wilde halen. Ze vroegen of ik wist waar ik aan begon. Maar ik legde de 400 gulden op tafel die ik ondertussen bij elkaar had gespaard en antwoordde dat mijn besluit genomen was.

Ondertussen zag ik er door het onregelmatige eten kennelijk moe en slecht uit. Toen mijn vrouw en kinderen met de boot aankwamen was ik zo mager dat mijn vrouw zei: “Je laat ons hier naartoe komen en je ziet er zelf zo beroerd uit.” Maar toen wij thuiskwamen zag ze dat ik wel voor genoeg voedsel voor het gezin had gezorgd. Daar trof zij grote zakken van 25 kilo aan, gevuld met aardappelen, rijst, bonen, funchimeel en ook een halve zak tarwemeel.
Onze eerste woonplaats was op een stuk landbouwgrond in Sabana Hundu, vlak achter de marinierskazerne in Sufissant. Ik was van huis uit gewend aan landbouw en kleinvee. Een jaar later verhuisden wij naar Normandie, dicht bij Post 6 en de Politiepost te Rio Canario, vanwaar ik zo naar het werk kon lopen. Daar zijn mijn twee jongste zonen geboren. Het viel niet mee om zo’n groot gezin te onderhouden van het loon dat ik bij de Shell verdiende. Samen met een landgenoot opende ik daarom in 1957 een kleine toko in Monte Carmelo, toko Rosalina. Gelukkig maar. Want twee jaar later werden duizenden werknemers door de Shell naar huis gestuurd als gevolg van de automatisering. Verreweg de meeste Portugezen gingen naar hun land terug of zochten hun heil in Venezuela of Brazilië. Ik had er ook recht op om op kosten van de Shell met mijn hele gezin te repatriëren, maar ik besloot om hier te blijven. En zo gebeurde het dat ik voor de derde keer in mijn leven helemaal opnieuw moest beginnen, maar nu met een vrouw en negen kinderen, op eigen kracht en voor eigen rekening. Er moest hard gewerkt worden, van zonsopgang tot zonsondergang, zeven dagen in de week. Als eerste Portugees kreeg ik op mijn verzoek een vergunning van de overheid om een eigen zaak in de stad te beginnen. Dat werd de Florida Soda Fountain aan de Handelskade, precies tegenover de plek waar de pontjes afmeren. Rond die tijd, in 1961, behaalde ik op 52 jarige leeftijd mijn rijbewijs. Mijn kinderen waren ondertussen groot genoeg om in de Soda Fountain mee te helpen en dat deden ze dan ook. Iedereen moest aanpakken. Op Curaçao beschouwde men deze levensstijl als ‘typisch Portugees’. Als men hier vroeger zei dat iemand ‘werkt als een Portugees’, was het vaak spottend of denigrerend bedoeld. Maar nu betekent het ook dat je door heel hard werken vooruit kunt komen.

Het was een sober leven, geen televisie, geen sigaretten en matig gebruik van eten en sterke drank. Tijd om met de kinderen te spelen of te praten was er niet. Maar ik vergat nooit om eten voor mijn gezin mee naar huis te nemen. Achteraf zeggen sommige van mijn kinderen dat ik te streng ben geweest. Laat dat nou net de kinderen zijn die het later vrij snel ver geschopt hebben. De anderen maken daar nu wel eens grappen over. Dan zeggen ze: “Die slagen hebben toch wel wat opgeleverd.” Soms moet je als vader wel streng zijn. De tien geboden van God zijn er om nageleefd te worden. Ik geloof in een strenge discipline, maar ik geloof ook dat je als vader het goede voorbeeld moet geven. Wie dat niet doet heeft op den duur geen gezin meer. Langzaam maar zeker resulteerde de jarenlange, dagelijkse strijd om te overleven, in het opbouwen van een zeker bestaan. Er kwamen twee nieuwe zaken in Punda bij: Ribeiro Soda Fountain aan de voet van de brug en Central Madeirense in de Wolkstraat. Maar in 1974, juist toen ik het langzamer aan kon gaan doen, stierf mijn eerste vrouw, Josefina Vieira, als gevolg van een ernstig auto-ongeluk. Zelf was ik maandenlang helemaal uitgeschakeld. Daarna hoefde het allemaal niet meer zo nodig. Sindsdien doe ik het rustig aan, met alle tijd voor God en gebed, meer aandacht voor mijn familie en lange verblijven in Madeira in gezelschap van mijn tweede vrouw, Constantina Conduto. Ik ben blij en dankbaar dat ik niet afhankelijk van mijn kinderen hoef te zijn en dat ik ze zelf op weg kon helpen. Als ze nu voor mij zorgen doen ze dat uit genegenheid, niet omdat het echt moet. En zo is het goed.

Vooral de eerste jaren, toen ik nog bij de Shell werkte en de kinderen nog jong waren, hadden mijn vrouw en ik weinig contacten met de rest van de Curaçaose samenleving, In 1962 werd ik als mede-oprichter van de Centro Recreativo Portugues (Portugees recreatiecentrum) als voorzitter gekozen, een functie die ik jarenlang zou behouden. We besloten tot de oprichting toen de maatschappij de subsidie voor de Shellclub stopte. Het centrum is de eerste Portugese club met wettelijke statuten en de enige met een eigen clubgebouw. Vooral de mannen ontmoetten elkaar daar graag voor een partijtje biljart of domino. Maar de (religieuze) feestdagen, die nog steeds goed bezocht worden, zijn voor de hele familie. Ondanks ons vrij besloten leven hadden wij geen aanpassingsproblemen op Curaçao en heb ik nooit met iemand ruzie gehad. We kwamen niet vaak bij de lokale mensen over de vloer, maar leefden in goede harmonie met alle Curaçaoënaars in de buurt. Via de handel leerde ik later meer lokale mensen kennen en waarderen en mijn kinderen hebben zich helemaal in hun nieuwe vaderland ingeburgerd. Toen ik nog bij de Shell werkte stond ik op zekere dag met een groepje landgenoten in Sabana Hundu buiten te praten. Er kwam een man op een ezel langs en in het voorbijgaan riep hij: “Ta nos ta manda akinan” (hier zijn wij de baas). Maar over het algemeen was de verhouding met de Curaçaoënaars heel goed en wij konden elkaar respecteren. Natuurlijk waren er ook verschillen in levenswijze en mentaliteit. In Madeira hing het helemaal van jezelf af of er eten op tafel kwam en als het moest werkte je daar dag en nacht voor. Het was bijvoorbeeld ongekend om op steun van de overheid te rekenen. Bovendien bestaat Madeira voor een groot deel uit bergen, zodat we extra hard aanpakten om het land te kunnen bewerken. Zware arbeid ligt dus in onze volksaard. In de vijftien jaar dat ik bij de Shell heb gewerkt, heb ik geen dag verzuimd. Als andere werknemers na werktijd naar huis gingen om uit te rusten, werkten verschillende Portugezen indien nodig door om iets extra’s te verdienen. Met dat ploeteren werd hier vroeger altijd de spot gedreven. Maar wij lachten ook als wij zagen hoe sommige mannen bij de Shell soms wegkropen om de zware klussen te ontlopen. We hadden daar zelfs een liedje over: “Mi niña, casa conmigo. Pasó mi ta bon trahador. Den awaseru só mi no ta traha. Ni tampoko den kalor.” (Meisje, trouw met mij. Ik ben een harde werker. Alleen als het regent werk ik niet, en ook niet als het warm is). Gelukkig heeft iedere medaille twee kanten. De mooie kant is in dit geval dat veel Portugezen, later als werkgever, niet alleen van boven opdrachten gaven, maar samen met de werknemers op de werkvloer de handen uit de mouwen staken.

Van alle Portugezen die hier voor de Shell werkten, is slechts een hele kleine kern gebleven. De meeste Portugezen die zich hier voor het leven ingeburgerd hebben, zijn pas in de jaren 60 en 70 van de twintigste eeuw naar Curaçao gekomen. In het begin kwamen zij vooral om te werken op plantages zoals Blaauw, Sint Joris, Brakkeput en Janthiel en later op landbouwgronden van hun eigen landgenoten. Tegelijkertijd kwam een aantal om in de ijshandel te werken van Ritz en Super. Ze kwamen in contact met hun werkgevers via landgenoten die hier al woonden. Bij aankomst hadden ze wel een baan, maar ze kwamen vaak voor eigen rekening, soms met behulp van vrienden en familie. Ook voor onderdak moesten ze zelf zorgen. Andere particuliere bedrijven kregen een vergunning om Portugezen voor de tuinbouw of schoonmaak aan te trekken. Zoals veel landgenoten werkten zij na het werk voor de baas voor zichzelf door. Zo kwamen ze in contact met individuele Antillianen. Tenslotte begonnen ook individuelen vergunningen voor Portugezen aan te vragen. Portugese vrouwen kwamen als huispersoneel, de mannen voor het onderhoud van de tuin.

Ook deze groep ging geleidelijk aan voor zichzelf met eigen vergunning werken. Het is duidelijk dat de latere Portugese immigranten hier gekomen zijn om te blijven. In eerste instantie kwamen ze allemaal alleen, maar zodra ze wat geld gespaard hadden en een dak boven het hoofd hadden gevonden, haalden ze hun vrouw en kinderen uit Madeira. Langzaam maar zeker werden deze Portugezen steeds onafhankelijker van een baas. Wie in de tuinbouw begon, opende later bijvoorbeeld een eigen ‘fruteria’ (fruithandeltje) naast het terrein. Die fruteria werd een toko, de toko werd een minimarket en de minimarket werd een supermarket. Wie voor een schoonmaakbedrijf kwam werken bouwde een eigen particuliere klantenkring op of begon zelf een plantenzaak en/of schoonmaakbedrijf. De ijscoventers werkten het langst voor hun baas. De meesten zijn op oudere leeftijd teruggegaan. De blijvers onder die groep begonnen op latere leeftijd bijvoorbeeld een eigen snackbar. Zo bleken de eerste 10 à 20 jaren voor verschillende Portugezen uit die periode een aanlooptijd te zijn om vervolgens op eigen benen te staan.

Tegenwoordig gaat alles wat sneller. Lang niet alle mensen zijn bereid om een leven lang te zwoegen om iets voor zichzelf op te bouwen. Hoe meer welvaart er is, hoe gemakzuchtiger de mensen lijken te worden. Er zijn ook andere grote veranderingen sinds ik hier gekomen ben. Het eerste wat me 53 jaar geleden opviel, was dat het Curaçaose landschap erg droog was. Tegenwoordig heb je meer begroeiing en veel meer mooie huizen en gebouwen. Nee, vergeleken met toen is Curaçao nu een lust voor het oog. Maar Curaçao was vroeger veel welvarender dan Madeira en dat is nu niet meer het geval. Madeira is op alle gebieden vooruit gegaan. In mijn jeugd kwamen wij op het platteland niet verder dan de basisschool. Maar iedereen geniet daar nu goed onderwijs en ook de economie in het algemeen is met grote sprongen vooruitgegaan. Wat ook veranderd is, is de plaats van de Portugezen in de Curaçaose samenleving. Wij vormden vroeger een vrij gesloten groep, maar de tweede generatie is Curaçaoënaar geworden. De meesten spreken thuis Papiaments met hun kinderen en ook huwelijken tussen Portugezen en Antillianen komen steeds meer voor. Ze gaan alleen met vakantie naar Madeira of Portugal om de grootouders en andere familie te bezoeken. Over sommige veranderingen maak ik me grote zorgen, vooral over de onverschilligheid jegens God en de vrijblijvende relaties tussen mannen en vrouwen. Ik weet wel dat dit een wereldwijd verschijnsel is, maar als ik deze veranderde moraal in mijn naaste omgeving constateer, dan heb ik daar wel problemen mee. Gelukkig ben ik op alle andere terreinen tevreden en gelukkig. Nog steeds schrijf ik zo nu en dan een briefje aan elk van mijn kinderen. Daarin wijs ik ze erop dat zij God niet moeten vergeten en dat het enige bezit dat wij van deze wereld meenemen, de goede daden zijn die wij verrichten. Ik heb een goede band met mijn kinderen. Ze zorgen goed voor hun gezinnen en we genieten een goede gezondheid. En daar dank ik God iedere dag voor.