Ze heeft een westerse en een Chinese voornaam, respectievelijk Sigrid en Yocklang (Chinese bloem). Haar achternaam is Ng, maar op Curaçao kreeg ze per vergissing de familienaam Chak toegewezen. Dat is de voornaam van haar vader, die deze voornaam, naar goed Chinees gebruik, achter zijn familienaam (Ng) plaatste. Aldus ontstond het misverstand dat Ng de voornaam is van ‘meneer Chak’. Tenslotte werd ze op school Sigrid genoemd en daarna gewoon Yocki. Maar van een identiteitscrisis heeft Yocki Ng nooit last gehad. Ondanks de belangstelling voor haar Chinese achtergrond heeft zij altijd met beide benen stevig in de Curacaose samenleving gestaan: voormalig Hoofd Dienst Openbare Scholen, jarenlang actief in de padvinderij, lid van de Soroptimisten en volgens verschillende broers, zussen, neven en nichten, een belangrijke spil in hun grote familie.
Toen mijn grootvader van moeder’s kant in 1905 op Curaçao aankwam, was hij een bezienswaardigheid. Hij had een lange rok aan zoals toen in China gebruikelijk was en droeg zijn lange haar in een paardenstaart. Hij arriveerde samen met een kennis en voor zover bekend waren ze de eerste Chinezen op Curaçao. Ze woonden al een paar jaar hier toen ze hoorden dat de Chinese keizer een algemene toestemming voor mannen had afgekondigd om hun haren af te knippen. Dat hebben ze toen ook gedaan. Mijn grootvader kwam – zoals velen die later volgden – als stoker op een grote olietanker. Anderen kwamen als kok of gewoon als verstekeling. Eigenlijk was mijn opa van plan om naar Venezuela te gaan, maar toen het schip Curaçao aandeed besloot hij hier te blijven. Hij was in China op heel jonge leeftijd uitgehuwelijkt en toen hij ging varen liet hij zijn vrouw en twee kinderen achter. Hier vormde hij een gezin met een Arubaanse vrouw van Indiaanse afkomst, die later bij hem werkte in wasserij Hop Lee in de Columbusstraat, tegenover de Synagoge. Met mijn Indiaanse oma kreeg hij 4 kinderen, waaronder mijn moeder, en later is ook zijn eerste zoon uit China naar Curaçao gekomen. Ik neem aan dat die eerste Chinezen – die uitsluitend hun eigen taal spraken – handel dreven met of via de schepen waar zij mee aankwamen. Ik zou anders niet kunnen verklaren waar ze hier de eerste tijd van leefden. Net als opa van moeder’s kant, is ook mijn vader min of meer toevallig op Curaçao verzeild geraakt. Hij werd in 1902 in Kwantung geboren en ging op 16 jarige leeftijd met de boot naar Engeland. Daar leerde hij voor kok en voer – na enige tijd in Amsterdam te hebben gewoond – de halve wereld rond aan boord van olietankers. Curaçao beviel hem zo goed dat hij niet meer weg is gegaan. Hij begon met een winkeltje, Kon Tai, in de Kuiperstraat, waar hij levensmiddelen verkocht. Later opende hij restaurant Chung King aan het Wilhelminaplein, waar hij zelf het eten bereidde.
Veel Chinezen gaven zich op als kok als ze naar Curaçao kwamen, hoewel ze in hun eigen land nooit in de keuken hebben gestaan. Ze deden dat om hier een werkvergunning te krijgen en leerden het vak in de praktijk. Later openden sommigen een eigen restaurant, zoals hun landgenoten overal ter wereld deden. Daarbij houden ze zoveel mogelijk rekening met de smaak van hun gastland. Een loempia op Curaçao, in Nederland of in China, zijn drie verschillende loempia’s. Bovendien eten Chinezen thuis heel anders dan wat ze in hun restaurants serveren. Aardappelen worden van huis uit niet gegeten. De zogenaamd typisch Chinese ‘saté ku batata’ (saté met gebakken aardappelen) die op Curaçao veel gegeten wordt, heeft met de Chinese keuken weinig te maken. Chinezen eten vooral gestoomd voedsel, zonder vet, met heel weinig vlees en veel groenten. Kip en vis worden bijvoorbeeld met gember gestoomd en met rijst opgediend. Er wordt ook vaak bouillon van kip of been getrokken die met wat rijst en groenten als soep genuttigd wordt. Het kommetje wordt in de hand vlak bij de mond gehouden en de soep wordt in feite opgeslurpt, terwijl de rijst met de stokjes naar de mond wordt geschoven. De stokjes mogen alleen tot de lippen reiken en niet in de mond verdwijnen zoals een vork of lepel. Dat verklaart ook het slurpende geluid als het voedsel naar binnen wordt gezogen en het harde boeren om de ingezogen lucht weer kwijt te raken. Bij het eten – en eigenlijk de hele dag door – wordt Chinese thee uit een pot geschonken.
De Chinese kolonie vormt een hechte gemeenschap die moeilijk voor buitenstaanders toegankelijk is. De Chinezen steunen elkaar financieel, maar ook op persoonlijk vlak. Eventuele problemen worden intern opgelost of uitgevochten. Chinese immigranten maken bijna geen gebruik van de sociale voorzieningen die hun nieuwe land te bieden heeft. In grote lijnen kan je wel zeggen dat diegenen die hier als echtpaar komen, langer aan hun eigen taal en gewoonten vasthouden. Ze zijn op Chinese kranten geabonneerd, kennen het alfabet vaak niet en spreken gebrekkig Papiaments. Ze leven zoals ze dat in eigen land gewend waren, eisen weinig, protesteren nergens tegen, proberen hun ideeën niet aan anderen op te leggen maar doen ook niet veel moeite om zich aan de gewoonten van het land aan te passen. In veel landen worden kansspelen bij Chinezen – als fervente gokkers – oogluikend toegestaan. Ook het uithuwelijken van kinderen komt onder de Chinezen op Curaçao voor, hoewel tegenwoordig veel minder. Op zekere dag hoorden wij dat een achterneef van ons ging trouwen. Hij was nog jong, wij wisten niet dat hij verkering had, dus we vroegen ons af wie de gelukkige was. Kennelijk vroeg hij zich dat ook af, want hij had nog nooit het bruidje gezien dat zijn ouders uit China lieten overkomen. Ook in het dagelijkse leven zijn de culturele verschillen merkbaar. Wij, die hier geboren en opgegroeid zijn, hebben de neiging om orde om ons heen te scheppen. Onze huizen, winkels, kantoren, onze hele omgeving moet ordelijk zijn. Veel Chinezen denken daar anders over. Een huis wordt in de eerste plaats gezien als een praktisch onderkomen, terwijl koopwaar in de winkels bij wijze van spreken voor het graaien moet liggen. In onze ‘westerse’ ogen zien die winkels er daarom chaotisch uit en lijken de huizen rommelig. Natuurlijk zijn er ook uitzonderingen. Mijn eigen vader was erg op orde gesteld en zijn ‘Bamboo Center, die hij met mijn moeder in de herfst van hun leven achter ons huis in Parera openden, zag er heel overzichtelijk uit. Samen gingen ze geregeld naar Hong Kong en Taiwan om meubels te kopen, die ze hier netjes uitstalden. Zo zullen er heus wel meer zijn.
De meeste mensen denken meteen aan wasserijen en restaurants als je over Curaçaose Chinezen praat. Dat is in zekere zin terecht, want velen kwamen bij een familielid in de zaak werken. De oudere generatie – waaronder mijn opa en mijn vader – had niet zelden een wasserij of restaurant. Eenmaal op Curaçao, werden de nieuwkomers door de familie in deze branches verder geholpen. Maar de Chinezen verbouwden hier ook groenten en fruit op plantages die ze voor een prikkie van de overheid huurden. Tegenover het Postkantoor aan de Schottegatweg had je zo’n gezin. Ze woonden op het stuk land in een klein huisje dat ze zelf uit golfplaten en ander goedkoop materiaal hadden opgetrokken. Ze bewerkten de grond en verkochten bijvoorbeeld sla, tomaten, paprika’s, papaya’s, pompoenen, meloenen en bananen in een klein bouwval waar ze met behulp van een telraam met de klant afrekenden. Aangezien ze geen kinderen hadden die het werk wilden overnemen, zijn ze er omstreeks 1980 mee gestopt. Overigens waren dat verre familieleden van ons. Je kunt misschien wel zeggen dat de eerste Chinese groep op Curaçao uit een paar grote families bestond. Ze kwamen uit dezelfde streek en konden elkaar’s taal, het Kantonees, daardoor ook verstaan. Zelf hebben we thuis eigenlijk altijd Papiaments gesproken. Mijn vader heeft wel geprobeerd om ons Chinees te leren, maar op mijn oudste broer na zijn we helaas niet verder gekomen dan een paar aantekeningen in een schriftje. Het schriftje heb ik nog, maar wat erin staat ben ik jammer genoeg grotendeels vergeten thuis .
Vooral in mijn kindertijd, in de jaren 50 van de twintigste eeuw, hadden wij veel contact met andere Chinese families op Curaçao. We kenden elkaar bijna allemaal en ontmoetten elkaar regelmatig in de Chinese Club op Scharlooweg nr. 53, waarvan mijn vader jarenlang voorzitter was. Eerst was daar het Chinese consulaat gevestigd. Maar toen Communistisch China officieel door Nederland werd erkend, moest de consul van Nationalistisch China wijken en werd het gebouw als clubhuis in gebruik genomen. Daar vierden we alle Chinese feestdagen samen, zoals het Chinese nieuwjaar rond eind januari of begin februari, afhankelijk van de Chinese kalender, of de onafhankelijkheidsdag van Taiwan op 10 oktober. Op de “Double Ten”, zoals 10 oktober ook genoemd wordt, trokken alle restauranthouders ‘s ochtends vroeg met hun familie en personeel naar Kenepa. We vormden daar een hele Chinese kolonie en er werd een groot varken aan het spit gebraden. Diezelfde avond ontmoetten we elkaar weer bij de club voor een diner en de traditionele drakendans. Ook voor de jeugd werd het een en ander georganiseerd. Kinderen die hier geboren waren en thuis meer Papiaments dan Chinees spraken, konden bij de club lessen krijgen in het Kantonees, de taal die tot de zestiger jaren van de twintigste eeuw door de meeste Chinezen op Curaçao gesproken werd. Jammer genoeg is de hechte onderlinge band verwaterd, toen grote groepen immigranten in de tweede helft van de twintigste eeuw uit andere delen van China naar Curaçao kwamen We verstonden elkaar niet meer. Al in 1962 kwam in de club een afscheiding die tot de dag van vandaag voortduurt, voor zover je tegenwoordig nog van een actief clubleven kunt spreken.
Ongeacht waar de Chinezen vandaan komen, in de ogen van de Curaçaoenaars zien ze er allemaal hetzelfde uit. Als puntje bij paaltje komt zijn we mensen van niemandsland. Want in China worden we – spleetogen ten spijt – als buitenlanders gezien. En je kunt 100 jaar op Curaçao wonen, maar ze zullen ons altijd ‘Chinees’ blijven noemen. De Chinezen zijn hier vaak het mikpunt van spot geweest. Zelfs wij die van huis uit Papiaments spreken werden soms op school gepest. Er werden dan opmerkingen gemaakt over spleetogen of ze imiteerden de zangerige klanken van de Chinese taal. Volwassen Chinese mannen worden gemakshalve met ‘Chino’ aangesproken. En de manier waarop sommige Chinese gezinnen, inclusief grootouders en kinderen, in de zaak ploeteren, vinden ze hier maar armoedig. Natuurlijk doet het pijn om bespot te worden, maar Chinezen laten niet gemakkelijk blijken wat ze denken of voelen. Zelfs hun kinderen hebben de neiging om extra hard te studeren om boven de oorzaken van het geplaag uit te stijgen. Het valt voor hen niet altijd mee om tussen twee verschillende culturen te leven. Ze werken soms tot ‘s avonds laat met hun ouders in de zaak mee, groeien tweetalig op, leren het Nederlands erbij en blinken vaak uit in exacte vakken. Dat laatste kan ik trouwens niet verklaren. Naarmate meer Chinezen in de Curaçaose gemeenschap integreerden, werd het sarren natuurlijk minder. Vooral bij diegenen die, zoals mijn vader, als vrijgezel gekomen zijn of die hier geboren en getogen zijn, verliep de integratie vlotter. Je staat ervan versteld hoeveel van deze mensen met Antillianen getrouwd zijn. Er zijn ook veel buitenechtelijke kinderen van Chinese vaders op ons eiland. Die worden vaak wel door hun vader onderhouden, maar van een huwelijk met de moeder is meestal geen sprake.
De discriminatie, of reserve jegens elkaar, is voor een groot deel wederzijds. Hoewel ze zelf gediscrimineerd worden, kijken sommigen zelf op de lokale bevolking neer. Niet in de laatste plaats vinden ze dat de mensen gauw klagen en snel te moe zijn om te werken. In hun ogen is dat fundamenteel fout. Ik moet zeggen dat mijn vader op dat gebied heel ruimdenkend was. Als je voor een land kiest om er te wonen en geld te verdienen, moet je volgens hem de bevolking als gelijkwaardige mensen respecteren, ondanks verschillen in ras, gewoonten en mentaliteit. Een kennis van hem is na een discussie daarover boos weggelopen en nooit meer bij ons thuis gekomen. Maar mijn vader predikte niet alleen, hij leefde er ook naar. Wij waren met acht kinderen thuis en op één na zijn we allemaal met Curaçaoënaars getrouwd. Zijn enige ‘bezwaar’ was dat al zijn schoonzonen en -dochters een naam hebben met een ‘r’ erin, een letter die hij als rasechte Chinees niet kon uitspreken. Mijn vader was een ‘self-made man’ die de bevolking en cultuur van zijn gastland respecteerde. Hij verlangde er nooit naar om naar zijn geboortestreek terug te gaan, om geen pijnlijke herinneringen naar boven te halen. Jammer genoeg is hij toch voor de verleiding gezwicht, toen hij de laatste reis van zijn leven maakte en zijn geboorteplaats na bijna 60 jaar weer bezocht. Hij was er kapot van toen hij zag hoe armoedig en primitief zijn geboortestad na zoveel jaren gebleven was. En hij schroomde er niet voor te erkennen hoezeer zijn leven erop vooruit is gegaan sinds hij naar Curaçao kwam. Hij voelde zich duidelijk een Curaçaose Chinees, en geen Chinees die toevallig op Curaçao woonde. Hij hield veel van dit eiland en leefde erg met alle ontwikkelingen mee. Als zijn dochter ga ik nog een stapje verder. Ik ben in de eerste plaats Curaçaose en toevallig ook van Chinese afkomst. En ik weet zeker dat veel op Curaçao geboren Chinezen daar hetzelfde over denken.
Soms is het moeilijk te zeggen waar de ene cultuur ophoudt en de andere begint. Ik herinner me bijvoorbeeld hoe mijn vader iedere middag om vijf uur een ritje met ons maakte. We stonden dan gedoucht en wel op hem te wachten. Is dat een typische Curaçaose gewoonte? Ik herinner me ook dat mijn vader heel open stond voor alle talen. Hij sprak Papiaments, Engels en brabbelde zelfs wat Spaans, maar hij moest niets van het Nederlands hebben. Hij vond dat zo’n monotone taal dat hij nauwelijks verschil hoorde tussen een versje en een liedje. Is dat typisch Chinees? Overigens moesten wij als kinderen wel goed Nederlands leren van onze ouders. Wij kregen geen eigen zakgeld, maar geld om leesboeken te kopen was er altijd. Heel westers was ook zijn opvatting dat al zijn kinderen, ook de dochters, verder moesten studeren. Maar… hij vond dat een meisje liever geen beurs moest nemen, want als ze trouwde zou haar man met een studieschuld komen te zitten. Het eergevoel dat daar uit blijkt… is dat oosters of westers? Typisch was ook dat wij niet op zijn hulp hoefden te rekenen als we niet zelf de handen uit de mouwen staken. Als je hem in de winkel opzocht en je hielp onder het kletsen door met het versjouwen van dozen, dan nodigde hij je uit om een hapje mee te eten. Maar als je gewoon zat te babbelen terwijl hij aan het werk was, ging hij later rustig voor je neus zitten eten zonder je iets aan te bieden. Dat betekende niet dat hij boos was. Maar wie denkt dat eten uit de lucht komt vallen kan bij hem heel lang op een hapje wachten. Je moet werken om te leven! En misschien is hij op dat gebied wel een echte Chinees gebleven.
Resumerend kan ik wel zeggen dat wij het goed hebben op Curaçao. Maar niets is ons aan komen waaien. Wij hebben thuis geleerd dat je in de eerste plaats verantwoordelijk bent voor jezelf. Verwachten dat een ander je moet helpen, nee, dat hoort er niet bij. Het is jammer dat onze generatie bepaalde waarden niet aan de jeugd heeft meegegeven. Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat kinderen materialistisch zijn. Maar heeft onze generatie de kinderen geleerd om met weinig middelen gelukkig te zijn? Als wij vroeger iets lekkers wilden, legde mijn moeder een snoepje op de keukentafel, gaf dat een flinke klap met de ‘funchi-lepel’ en verdeelde de brokjes onder haar 8 kinderen. Wij blij. Als vroeger hoofd van een kleuterschool, verdeelde ik één blik ‘potato chips’ onder honderd kinderen. Tegenwoordig hoef je daar niet mee aan te komen. Want de jeugd heeft van onze generatie afgekeken dat het meer en luxer moet. Dat is geen aanwinst voor onze mentaliteit. Het leven is mooi. Laten we het goede voorbeeld aan kinderen geven door elkaar te respecteren, door socialer te zijn, elkaar te helpen en tevreden te zijn met datgene waar we hard voor gewerkt hebben.