Bula ku ala di manteka – 15 jaar Funderend Onderwijs (deel 1)

Verschenen in Antilliaans Dagblad, mei 2017
Door Bernadette Heiligers

Dit jaar is het 15 jaar geleden dat het Funderend Onderwijs (FO) op de voormalige Antillen werd ingevoerd. Nooit eerder werd het onderwijs op zo’n radicale en grootscheepse wijze veranderd. Ook niet elders in het Koninkrijk, ongeacht wat de term Mammoetwet over de vernieuwingen van 1963 suggereert. Hier bij ons besloten de FO-architecten dat alles anders moest, en wel tegelijkertijd. In dit verslag worden de hoofdpunten van het FO in vier delen tegen het licht gehouden. Samen geven ze een beeld van wat de bedoeling was bij de invoering in 2002 en wat ervan terechtgekomen is.

Men moet niet verder springen dan zijn stok lang is, luidt het spreekwoord. Op Curaçao ging het bestaande onderwijs in 2002 echter volledig op de schop, te beginnen bij de doelstellingen. De hoofdpunten van de veranderingen: Een volledig nieuwe onderwijsstructuur; integratie van de kleuter- en basisschool; verlenging van het basisonderwijs met twee extra afrondende leerjaren; afschaffing van het jaarklassensysteem; een andere rol van de leerkrachten; een andere vorm van evaluatie; invoering van het Papiaments als instructietaal; afschaffing van bestaande vakken en invoering van bredere leergebieden. Het was bij voorbaat duidelijk dat diverse uitgangspunten ongefundeerd waren.

Mythe

Eén mythe moet eerst uit de wereld worden geholpen, namelijk dat het onderwijs vóór het FO veel betere resultaten gaf. Voor verreweg de meeste kinderen gold dat helemaal niet. Alleen al op de basisschool bleef 17% minstens een keer zitten. Nog eens 6,6% ging over naar de volgende klas omdat ze te oud waren om weer te doubleren. Het aantal ‘drop-outs’, in dit geval leerlingen die alleen de basisschool afrondden, was met 27% dramatisch te noemen. Ook het aantal ‘moeilijk lerende kinderen’ (7%) dat naar het Speciaal Onderwijs werd weggeduwd, was zorgelijk. Van de leerlingen die verder dan de basisschool kwamen, ging 44% naar een vorm van beroepsvoorbereidend onderwijs (BVO).

Nog een mythe is dat het Nederlands als instructietaal nooit een struikelblok was voor doorsnee Curaçaose kinderen. Het is opvallend dat die gedachte nog steeds standhoudt, ondanks de paniek die nu onder Nederlandse ouders heerst over het verplichte vak Papiaments. “Is het wel eerlijk dat het Papiaments zo zwaar voor onze kinderen weegt? Hoe kunnen onze kinderen het Papiaments leren als ze geen Papiaments verstaan om de les in het Papiaments te volgen?” Dat zijn begrijpelijke vragen. Maar, leren in een vreemde taal was wel precies wat men van Curaçaose kinderen verwachtte, en wel bij alle vakken. Het Nederlands was en is immers voor verreweg de meeste Curaçaose kinderen geen moedertaal, en zelfs geen tweede taal. De term tweede taal slaat alleen op talen die de kinderen weliswaar niet thuis spreken, maar wel overal om zich heen horen, op het schoolplein, in de wijk, in de supermarkt, via de radio of tv.

Dat er dus dringend iets aan het onderwijs moest gebeuren, was overduidelijk. Of het op zo’n kolossale manier moest, kan gerust met een volmondig nee worden beantwoord.

Achtergrond

Al in 1989 schreef het Departement van Onderwijs in het rapport ‘Enseñansa pa un i tur’ dat de school niet aansloot bij de leefsituatie van Curaçaose kinderen. Het rapport ontkent niet dat sociale wantoestanden thuis funest voor de leerprestaties kunnen zijn. Maar de school zou de ongelijkheid in sociale kansen juist in stand houden. Er werd geen rekening gehouden met de voorkennis van de kinderen, noch met hun achtergrond, belangstelling of tempo. Vooral kinderen uit zwakkere milieus raakten daardoor in de knel. Dat was volgens het rapport met name te zien op de Havo en Vwo, waar vooral kinderen uit hogere sociale milieus zaten. Het systeem van jaarklassen, waar iedereen dezelfde leerstof kreeg, werd als een van de boosdoeners gezien. Het systeem was afgestemd op begaafde leerlingen en hield geen rekening met verschillen in tempo. De minderbegaafde leerlingen bleven zitten en raakten gefrustreerd.

Het rapport stelde dat de school een replica was van het Nederlandse onderwijs, wat de gedachte in stand hield dat de Nederlandse cultuur superieur was. Dat de kinderen in het Nederlands werden onderwezen en het verboden was om hun moedertaal op school te spreken, wordt daarmee in verband gebracht.

Structuur

Het Funderend Onderwijs zou aanvankelijk een tienjarige en ononderbroken leerweg worden voor alle kinderen van 4 tot 15 jaar. De bedoeling was om alle kinderen zo lang mogelijk hetzelfde onderwijsprogramma aan te bieden en ze op die manier gelijke kansen te geven. De leerweg zou worden opgedeeld in drie cycli, te weten twee cycli van vier jaren en een derde cyclus van twee jaren. De eerste cyclus bestaat uit de groepen 1, 2, 3 en 4. Dat zijn de twee klassen van de vroegere kleuterschool plus de eerste twee klassen van de vroegere basisschool. De tweede cyclus bestaat uit de groepen 5, 6, 7 en 8. Vóór het FO waren dat de derde tot en met de zesde klas van de lagere school. De eerste en tweede cyclus zijn ook doorgevoerd.

Aansluitend op groep 8 moest de derde cyclus volgen met groep 9 en groep 10. Die waren bedoeld als afronding van het Funderend Onderwijs. De leerlingen zouden nog twee jaren samen leren voordat ze moesten kiezen uit de verschillende vormen van voortgezet onderwijs.

De derde cyclus kwam echter nooit van de grond. De wet voor het Funderend Onderwijs, die pas in 2008 tot stand kwam, bepaalt dat het FO eindigt in groep 8. Daarmee verviel een van de doelen van het FO: een langere, gemeenschappelijke basisleerweg.

Verzet

FO-architecten en hun sympathisanten verwijzen graag naar die onderwijswet als een van de zondebokken die het FO de das omdeed. De werkelijkheid is anders. Om te beginnen hadden alle basisscholen idealiter twee tot vier klaslokalen erbij moeten bouwen om die langere basisleerweg daadwerkelijk te integreren. Geen enkele overheid van welke signatuur dan ook heeft daar ooit middelen voor beschikbaar gesteld.

Los daarvan kwam de weerstand tegen de derde cyclus uit het onderwijsveld zelf. De integratie van het vroegere kleuteronderwijs in cyclus 1 was al uiterst moeizaam verlopen. Vroegere kleuterleiders voelden zich ondergewaardeerd in vergelijking met de leerkrachten met een Hbo-diploma. Om vergelijkbare redenen zagen de Hbo-leerkrachten ook tegen de derde cyclus op. Voor die cyclus waren docenten nodig met een nog hogere opleiding. Het lag voor de hand dat die met hun WO-diploma’s meer kans maakten op leidinggevende functies. Op hun beurt verzetten sommige WO-krachten zich hartstochtelijk tegen de derde cyclus. Als vakdocenten waren ze niet van plan om hun expertise te laten verwateren in een van de leergebieden van het Funderend Onderwijs.

Verzet plus

Het grootste verzet kwam echter van de Havo-scholen. De leerlingen zijn in de derde cyclus al wat ouder. Op die leeftijd zijn de verschillen in kennis, tempo en vaardigheden volgens de Havo-scholen te groot om de kinderen nog twee jaar kunstmatig bij elkaar te houden. Dat zou zowel de tragere als de snellere leerlingen demotiveren. Vooral, omdat het FO geen methode of leermiddelen aanleverde om met die niveauverschillen om te gaan. Ook in dat opzicht was de derde cyclus in feite een wassen neus.

De Havo-scholen onderbouwden hun bewering o.a. aan de hand van het vak Papiaments. Fundashon pa Planifikashon di Idioma (FPI) had voor Papiaments in het voortgezet onderwijs de methode ‘Mosaiko’ ontwikkeld. De eerste twee delen van ‘Mosaiko’ waren voor de eerste twee leerjaren (basisvorming) van alle toen bestaande schooltypen. Dat waren het Havo, het Mavo, en het Beroepsvoorbereidend Onderwijs (BVO). Het BVO was op zijn beurt samengesteld uit de Lagere Technische School, de Huishoudschool, en het administratief gerichte ETAO.

In de praktijk bleek dat Havoleerlingen beide delen van Mosaiko binnen het eerste schooljaar onder de knie hadden. Leerlingen van de andere schooltypen hadden daar wel twee jaar voor nodig. Het lag voor de hand dat die niveauverschillen ook bij andere leergebieden zouden optreden. De FO-gedachte dat de leerlingen elkaar dan zouden optrekken, werd bij zulke grote niveauverschillen niet realistisch geacht.

Wordt vervolgd

In de volgende aflevering van ‘15 jaar Funderend Onderwijs’ komen andere aspecten van het FO aan bod. Gekeken wordt of die vernieuwingen wel een reële grondslag hebben.